Patricia Jozef wil zichzelf verrassen
‘Gelukkig weet je het niet allemaal als je aan het schrijven bent’, zegt Patricia Jozef, die in 2017 succesvol debuteerde met de roman Glorie. ‘Ik wil alle verwachtingen van lezers en van mijzelf wegduwen, ik mag nul pleasen, ook mezelf niet.’ Voor Jozef is schrijven een raadselachtig proces. ‘Het is een avontuur, ik moet mijzelf verrassen.’
We spreken elkaar in het grote huis aan ‘de vergeten rand van Borgerhout’, zoals ze de plek tussen de Zoo van Antwerpen en de N12 noemt. Ze deelt het met haar man, die in de beeldende kunst werkt, zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk en hun gezamenlijke kind. In het huis zijn grappige kinderbriefjes te vinden, zoals in een vergeten hoekje: ‘Hier een gezellige plek van maken’. Ooit was het pand van de kunstenaar Isidore Meyers, de woonkamer zijn galerie; daarna was het jarenlang een slagerij en het buurhuis een Afrikaanse kerk. Ik ben de eerste journalist die ze toelaat in haar werkkamer – ‘eigenlijk wilde ik nog opruimen’, lacht ze. De kamer is sfeervol, vol oude kasten en stoelen, dozen, aan de muur twee metersgrote foto’s van stokoude vrouwen – een met nog maar één tand in de mond – en stapels boeken. Jozef is een nieuwsgierige lezer en heeft graag boeken rondslingeren; literatuur prikkelt haar én geeft haar rust, zegt ze. ‘Nog intiemer dan een roman’ is poëzie voor haar, ‘een gedicht kan kernachtig zijn als een schilderij van Raoul De Keyser’; van hem wordt gezegd dat hij je opnieuw kan leren kijken naar de werkelijkheid.
‘Schrijven is ploeteren’, zegt Jozef. Ze zit midden in de schrijfbubbel van haar tweede roman, haar magische wereld. ‘Ik heb zoveel vragen bij het schrijven, en moet ze allemaal zelf beantwoorden.’ In haar fictie onderzoekt ze welke rollen mensen, man of vrouw, innemen in de maatschappij. In Glorie vertelt ze hoe een filosoof en een kunstenaar de wereld van de beeldende kunst leren kennen. Filosoof Marcel is een empathische, zorgende vader en zoon, die vanuit werkloosheid in de kunst terechtkomt en daar snel uit geduwd wordt, terwijl Bodine de succesvolle, vrije, radicale kunstenaar is die haar ambities niet kan combineren met het moederschap. Patricia Jozef kent die wereld; ze studeerde zelf schilderkunst en filosofie.
Haar tweede roman speelt zich ‘in een heel nieuwe wereld af’ die ze totaal niet kent en waarvoor ze uitgebreid interviews aan het doen is: ‘een verborgen wereld, waarin zeer actuele manvrouw thematiek speelt’. Ze houdt het geheim,
bang dat hoe meer ze erover gaat praten hoe minder ze de noodzaak zal voelen het te beschrijven. Niemand heeft al iets gelezen.
In Glorie lijkt moeder worden als een natuurgeweld over Bodine heen te komen. Zijn moederschap en kunstenaarschap te combineren? ‘Als we het allemaal rationeel zouden beslissen, dan zouden er heel weinig kinderen geboren worden. Op een gegeven moment neemt de biologie het over. Dat vind ik mooi. En de schoonheid daarvan wilde ik naast het andere zetten: haar kunstenaarschap is een even grote drang voor haar.’ Bewust heeft ze uitgebreid de bevalling beschreven. Ze wil ‘alle energieën’ bespelen. Vandaar zwangerschap en seks (een mannelijke recensent had kritiek op de seksscènes in Jozefs roman) in haar werk. Lezen is een intieme ontmoeting tussen schrijver en lezer. Daar krijgt plaats wat niet in de openbaarheid van het gewone leven past, het falen bijvoorbeeld. ‘Ik werk graag met kwetsbaarheid’, vat ze haar poëtica samen. ‘Een schrijver moet moedig zijn.’
Jozef vertelt over een onderzoek van Saskia Pieters en anderen naar het ‘demografisch landschap van literaire personages in de recente Nederlandse roman’. Daaruit blijkt onder meer dat 90 procent van de mannelijke auteurs een mannelijke verteller kiest en dat – na scholiere en studente – het beroep ‘prostituee’ het populairst is voor een vrouwelijk personage; op nummer 4 staat ‘huisvrouw’ en op nummer 5 ‘verpleegster’. Let wel: het gaat niet over de literaire oogst van 1899 of 1950, maar om de 170 romans van de longlist van de Libris Literatuurprijs 2013. ‘De helft van de wereldbevolking is vrouw, vrouwen krijgen kinderen, en dat zie je in de literatuur nauwelijks terug’, zegt Jozef, ‘en zo wel, zet men het snel in de nietliteraire hoek. Terwijl die twee toch samen gaan!’ Jozef hoopt dat de literatuur zich opent voor vrouwelijke personages met een eigen drijfveer of een interessante professie, die ook moeder kunnen zijn. ‘Scherp denken en een bevalling gaan samen in één boek, dat is de kracht van een vrouw!’
Het wordt tijd voor de opkuis van ‘middelmatige mannen die in de maatschappij heel lang de belangrijke posities hebben bezet’, vindt Jozef. Toch wil zij niet de ideologische kaart spelen. In haar roman speelt zij de tegenstellingen fraai tegen elkaar uit: man versus vrouw, kunstenaar versus curator, ambacht versus denken, maken versus praten. Maar schrijven doet ze niet vanuit zo’n schema, juist vanuit een sterke intuïtie. ‘De zoekende mens’ is haar onderwerp, de mens die zoekt wie hij is en niet per se wat hij doet. Daarom koos ze ervoor Marcel in Glorie huisman te laten zijn. Ze herkent zichzelf ook in hem.
Maar hebben onze moeders niet gevochten om geen huisvrouw meer te zijn? Moeten we dan nu mannen deze rol toewensen? ‘Als het een zelf gekozen rol is: prima. Het is taboe om nu als vrouw te kiezen om thuis te blijven. Terwijl man of vrouw zijn toch totaal onbelangrijk is; we moeten naar een maatschappij waarin mannen en vrouwen allebei minder werken en de zorg voor kinderen en huis delen.’ Zit er een moralist in Patricia Jozef? ‘Ja, waarschijnlijk wel, maar ik wil per se niet boven mijn personages gaan staan zoals bijvoorbeeld Arnon Grunberg. Iemand die goede bedoelingen heeft maar toch slechte dingen doet, wil ik van alle kanten laten zien.’
De kunstenares Bodine in Glorie kan geen kunst meer maken zodra het kind geboren is. ‘Ja, dat is hard hè. Haar bezetenheid, haar focus gaat over van haar werk naar haar kind.’ Jozef vertelt dat moeder worden ook in haar eigen leven forse veranderingen teweeg bracht. Zo stopte ze aan de universiteit, waar ze onderzoek deed naar het ‘falen van het beeld’, en Samuel Beckett en Gilles Deleuze las. Het bohemienleven dat ze jarenlang leefde, de kroegen die ze frequenteerde, ‘de late nachten, de lege tijd’, daarvan werd afscheid genomen. Ze nam ook afscheid van de kunst en filosofie en ging taalles geven aan anderstaligen. ‘Mijn wereld is open gegaan door de mensen die ik daar ontmoet. Zij wijzen mij op mijn bevoorrechte positie, en hoe klein mijn problemen zijn vergeleken met die van hen.’
Ze heeft het lesgeven ook nodig om haar brood te verdienen, want schrijven brengt nauwelijks geld in het laatje. In die zin is het hetzelfde als in de beeldende kunst, waarover ze in Glorie optekent: ‘De grootste groep kunstenaars heeft geen nagel om aan zijn gat te krabben. Sommigen, erg gewaardeerd om hun werk, die gevraagd worden door musea, of met werk dat later hoge prijzen zal halen, die de beste belegging betekenen voor verzamelaars, leven in armoede. En niemand stelt zich daar vragen bij.’ Gelukkig houdt de schrijver auteursrecht over zijn werk, ‘maar ik vind het schrijnend. Hoeveel verdien ik met schrijven? Vijf euro per dag? Ik werk me te pletter, het is topsport. Het is ongelooflijk hoe weinig schrijvers verdienen.’ Bizar vindt ze dat mensen vragen ‘Wat ga je met het geld doen?’ als een schrijver een prijs krijgt. ‘Het is loon voor werk; een prijs van 40.000 euro wordt verdeeld over vier jaar. Wie kan er nu leven van 10.000 euro per jaar?’ Ze kreeg een beurs van 4.500 euro waarvan ze een halfjaar vrij van werk heeft kunnen nemen, ‘een zakenman die laatst op een lezing was wist niet wat hij hoorde’.
Jozef komt uit een klein dorpje – ‘alles wat ik deed, gebeurde in een straal van
‘Hoeveel verdien ik met schrijven? Vijf euro per dag? Het is ongelooflijk hoe weinig schrijvers verdienen’
500 meter’. Haar moeder gaf Engelse les aan een hogeschool, haar vader was juwelier. Patricia, haar drie zussen en haar broer gingen met een grote boodschappentas naar de bibliotheek in de straat ‘om zoveel boeken te lenen als we wilden. Dat mocht toen nog!’ De zussen stalen onderling boeken van elkaars nachtkastje, zo hongerig waren ze. Haar vader las nooit een boek, ‘behalve het mijne’, lacht ze, ‘als wij thuis lazen, zei mijn vader “ga eens iets doen!”.’
Ze was het middelste kind. ‘Dat is belangrijk: de oudste moet aan uitgestippelde verwachtingen voldoen, voor de jongste moet gezorgd worden, de middelste krijgt de grootste vrijheid.’ Ze was enorm nieuwsgierig, wilde naar de stad, als enige naar Gent, kunstenaar worden. Al heeft ze na de academie niet meer geschilderd, ze heeft wel leren kijken. Ze werkte in een schoenwinkel om te kunnen studeren en haar nieuwsgierigheid dreef haar naar de filosofie in Brussel en Amsterdam, waar ze leerde inzoomen op een idee. Pas daarna kwam het schrijven. ‘Ja, ik heb een heel lange omweg gemaakt om te komen bij wat het meest vanzelfsprekend was’.
Jozef is op zoek naar ‘de flinterdunne humor’ in het werk van bewonderde schrijvers: Milan Kundera, Thomas Bernhard, de Spaanstalige schrijver Enrique VilaMatas, die op zijn beurt James Joycevereerder is. Ze leert van vertellers als Jonathan Franzen of Hanya Yanagihara. Maar ze leest ook veel jonge Nederlandstalige schrijvers: Saskia de Coster, Niña Weijers, Hanna Bervoets. Concurrentie voelt ze niet, haar beste vriendin is schrijver Lenny Peeters. Ze is nu de nieuwe Houellebecq aan het lezen, ‘supergoed geschreven’. Deelt ze de kritiek dat zijn werk kwetsend is voor vrouwen? ‘Ik voel me totaal niet bedreigd, ik zie juist veel verdriet en kwetsuur in zijn mannelijk hoofdpersonage, een onaangename persoon met wie ik niet op pad zou willen gaan. Mijn haren gaan niet overeind staan van Houellebecq, die een maatschappij schétst, maar wel van Thierry Baudet, die als politicus een maatschappij máákt.’
‘Mijn haren gaan niet overeind staan van Houellebecq, die een maatschappij schétst, maar wel van Thierry Baudet, die als politicus een maatschappij máákt’