Eerbied voor lichamen, levende en dode
We bejegenen dode geliefden met speciale eerbied. Bij orgaandonaties geldt die universele wet toch minder, betreurt HERMAN DE DIJN.
Ignaas Devisch pleit terecht voor ethische omzichtigheid bij het koppelen van orgaandonatie en euthanasie (DS 13 augustus). Tegelijk breekt hij een lans voor een grondig maatschappelijk debat over orgaandonatie. Heel Nederland debatteerde vorig jaar over de nieuwe donorwet die daar in 2020 in werking zal treden (het gaat om een optoutsysteem – bestaat in België al sinds 1986 – waarbij men zich ‘actief’ moet registreren; wie zich niet registreert, wordt automatisch verondersteld met donatie akkoord te zijn, donatie by default). Ik wees naar aanleiding daarvan op een blinde vlek in de discussie over orgaandonatie zowel daar als bij ons (DS 7 februari 2018). Die blinde vlek is niet verdwenen. Het centrale discussiepunt lijkt vooral te zijn of mensen weten wat ze doen als ze zich akkoord verklaren (of niet); een kwestie van geïnformeerde autonomie, ook volgens Devisch. In het licht van het blijvend, soms nijpend tekort aan organen, wordt zowel de nadruk gelegd op publieke discussie, voorlichting en bewustmaking, als op de aanvaardbaarheid van het oogsten van organen zelfs na of via euthanasie indien ten minste aan bepaalde ethische regels is voldaan.
Eng ethisch debat
Het zou moreel gezien om meer kunnen (en moeten) gaan dan om respect voor autonomie, namelijk hoe orgaandonatie te verzoenen is met de eerbied voor de integriteit van het dode menselijk lichaam. Dat motief speelt mee bij (sommigen van) hen die zich uitschrijven als donor (dat cijfer steeg vorig jaar met 3.000 tot 196.202, DS 12 augustus), maar zeker ook bij familieleden die bezwaar aantekenen tegen afname van organen bij een overleden geliefde. Ondanks het blijvend tekort aan organen, honoreren geneesheren toch de weigering door de familie van afname van organen, ook al hoeft dat wettelijk niet. Die tegemoetkoming gebeurt ter wille van ‘het ontzien van de gevoelens van de nabestaanden’. Paradoxaal genoeg gaat het de nabestaanden zelf niet, in elk geval niet primair, om hun eigen gevoelens, maar om het beschermen van wat zij zien als de eer van de doden zelf. Aan doden zelf kan morele schade berokkend worden: hun laatste wil negeren, hun faam, stoffelijk overschot, graf schenden.
Dode lichamen zijn wetenschappelijk gezien een arsenaal van afstervende, nog min of meer bruikbare cellen. Maar zo zien mensen het stoffelijk overschot van hun geliefden niet, zo kunnen zij dat niet zien. Ook de dode geliefde, vooral de dode geliefde, moet met speciale eerbied bejegend worden, ‘de laatste eer’ bewezen worden. Er is massaal morele verontwaardiging bij het onteren van dode lichamen, ook bij nietgelovigen. Omgekeerd worden dode resten zoals bij de repatriëring na de vliegramp met de MH17 met bijzondere, rituele eer bejegend.
Dat dit soort ethische consideraties en houdingen een rol zou kunnen spelen in de problematiek van orgaandonatie of weigering, komt opmerkelijk genoeg gewoon niet ter sprake. Dat toont de engheid van de hedendaagse ethische discussie die het slechts heeft over respect voor autonomie, ofwel over het niet teweegbrengen van pijnlijke gevoelens. Die engheid is potentieel gevaarlijk: ze kan leiden tot een verdere verduistering van de existentiële betekenis van het lichaam, het levende én het dode. Het lichaam wordt meer en meer gezien als een beschikbaar object, een arsenaal van
Hoe moeten nabestaanden de eerbied voor het dode lichaam van hun geliefde verzoenen met de vraag naar afname van organen?
nuttige organen en weefsels ‘waarmee we niet slordig mogen omgaan’ gezien de grote nood.
Het integere lichaam
Zoals Devisch opmerkt wordt orgaandonatie niet zelden verbonden met altruïsme: de gratuite gave van een deel van het lichaam ten bate van patiënten in acute nood. Dat is uiteraard een nobel ethisch motief (wellicht niet exact hetzelfde als het motief om het eigen levenseinde nog een zekere zin te geven). Maar als orgaandonatie hoe dan ook een gave is, geen plicht, hoe moeten nabestaanden dan de eerbied voor de sacraliteit van het dode lichaam van hun geliefde verzoenen met de vraag naar afname van organen? Wat eerbied voor het lichaam en zijn integriteit precies inhoudt, is niet in abstracto te bepalen; dat hangt af van plaats en tijd en de gebruiken daaromtrent kunnen evolueren. Maar dat die eerbied er op een of andere manier moet zijn en nauw verbonden is met de diepste existentiële relaties tussen mensen, is nog altijd een universeel gegeven.
Er is geen reden om te denken dat afname en transplantatie van organen niet gepaard kan gaan met de verschuldigde eerbied voor de sacraliteit van het dode lichaam. Maar we moeten het belang van de eerbied voor het dode lichaam (en het belang van ritualiteit in dat verband) in de context van de transplantatiepraktijk (nog) meer beseffen en beklemtonen. Ook het toppunt van ons medisch kunnen situeert zich in de context van ethische zorg; een zorg die wortelt in een bepaalde visie op de mens, op de betekenis en waarde van het menselijk lichaam, en op de band tussen levenden en doden. Die context brengt mee dat de hoogtechnologische ingrepen niet losstaan van diepe existentiële problemen.