België boven tussen de doelpalen
België boven, althans tussen de doelpalen. Liefst 11 van de 16 profclubs in de Jupiler Pro League hebben dit seizoen een landgenoot onder de lat, waaronder alle topclubs. Talent, toeval of het resultaat van een sterk gemoderniseerde jeugdopleiding?
BRUSSEL I Barst België plots weer van het keeperstalent? Wie de voorbije speeldag een blik op de wedstrijdbladen wierp in 1A, zou denken van wel. Was Sinan Bolat (Antwerp) vorig seizoen de enige Belg onder de lat bij een club uit de G6, dan scoorden de topclubs vorige speeldag liefst zes op zes. De geblesseerde Vukovic (Australië) en de getransfereerde doelmannen Kalinic (Servië) en Ochoa (Mexico) zijn bij Genk, Gent en Standard afgelost door respectievelijk Coucke, Kaminski en Bodart. De Fransman Didillon (Anderlecht) en de Amerikaan Horvath (Club Brugge) verloren hun basisplaats aan Van Crombrugge en Mignolet.
Maar ook kleinere clubs als Eupen (De Wolf ), WaaslandBeveren (Jackers), KV Mechelen (Thoelen), Kortrijk (Bruzzese) en Zulte Waregem (Bossut) kozen vorige speeldag voor een landgenoot onder de lat.
Op zich hoeft dat niet te verbazen. België heeft een lange traditie van goede doelmannen: van Piot en Nicolay tot Pfaff en Preud’homme. Als de Rode Duivels in het verleden al eens een zeldzame wereldster in hun rangen hadden, dan stond hij vaak tussen de doelpalen. Met JeanMarie hadden we zelfs een doelman die wereldwijd een voornaam is geworden.
Toch betekende dat lange tijd niet dat jonge Belgische keepers daardoor extra speelkansen kregen in de eigen Jupiler Pro League. Tot vorig seizoen leek een doelman pas goed als hij uit het buitenland kwam. Als er dan toch Belgische toptalenten waren die kwamen bovendrijven, werden ze
al vroeg weggeplukt door kapitaalkrachtige buitenlandse teams (Courtois, Casteels, Bailly, Bolat, Svilar, ...).
Dat dit nu plots zo drastisch is veranderd, is geen toeval. Een belangrijke oorzaak van die plotse ommekeer is wellicht te zoeken in de strengere regelgeving. Sinds 1 juli 2018 moet elke profclub zes Belgen of in België opgeleide spelers op het wedstrijdblad zetten (waarvan minstens twee spelers drie jaar voor hun 21 in ons land
speelden, red.), waardoor de jacht naar talentrijke spelers van eigen bodem nog feller is geworden.
‘Dat heeft er zeker mee te maken’, bevestigen Guy Martens en Erwin Lemmens, respectievelijk keeperstrainer bij Racing Genk en de Rode Duivels. ‘Door die regel was de tweede doelman in de selectie bij veel eersteklassers bijna altijd een Belg. Nu is ook de eerste doelman vaak een landgenoot. Dat vergemakkelijkt de selectie van de rest van de ploeg.’
Dat dit kan, is volgens beide keeperstrainers het gevolg van de uitstekende jeugdopleiding in ons land. Die is vooral voor doelmannen van een hoog niveau, waardoor er op die positie een grotere vijver aan talent voorhanden lijkt te zijn dan voor andere posities op het veld. ‘Elke zichzelf respecterende club – tot in de amateurklassen toe – heeft vandaag vier tot vijf keeperstrainers in dienst, waarvan meerdere worden ingezet voor de jeugd. Er werd dit jaar zelfs voor de tweede keer een Pro Licenseopleiding speciaal voor keeperstrainers gelanceerd’, legt Martens uit.
De Belgische doelmannen die vandaag opgeleid worden, verschillen dan ook grondig van vroegere wereldsterren als Pfaff en Preud’homme. Dat waren naast charismatische leiders vooral katachtige ballenpakkers, die dankzij hun souplesse, klasse en reflexen zowel op de doellijn als in hun eigen strafschopgebied heersten.
De topkeeper van nu moet echter veel meer kunnen dan ballen stoppen of hoge voorzetten plukken. Een moderne keeper moet ook kunnen meevoetballen en gepast anticiperen, zodat hij proactief het doelgevaar kan voorkomen. ‘Het spel is anders geworden. Veel ploegen spelen nu veel hoger op het veld dan vroeger. Ze zetten met de hele ploeg hoog druk, waardoor er heel veel ruimte in hun rug ligt. Die ruimte moet de moderne keeper volledig kunnen bespelen, zodat ze het gevaar meteen in de kiem kunnen smoren. Proactief keepen is in de mode’, legt Martens uit.
Om dat te kunnen, worden keepers pas vanaf hun tiende aangeleerd om zich te specialiseren. Tot dan voetballen ze nog regelmatig als veldspeler. Zodat ze ook voldoende basistechniek krijgen om als een soort moderne libero achteraan als stabiel aanspeelpunt te kunnen dienen en het spel rustig en zonder balverlies op gang te kunnen brengen.
Al mag je met dat meevoetballen ook niet overdrijven, zoals tot voor kort vaak gebeurde in Nederland. ‘Daar moesten de voorbije twintig jaar alle keepers zodanig goed kunnen meevoetballen à la van der Sar, dat ballen pakken daar bijzaak werd’, merkt Martens op. Lemmens zit op dezelfde lijn. ‘Wij doen dat bewust anders. Een keeper moet hier toch nog altijd meer kunnen dan alleen maar voetballen’.
In België trainen we veel breder, leggen beide keeperstrainers uit. ‘We gaan bijvoorbeeld ook intensief werken aan het kiezen van positie – hoe sta je aan je doelpaal, vlak of 90 graden ingedraaid –, het lezen van het spel en het instinctief nemen van beslissingen
(bijvoorbeeld om diepteballen en voorzetten te onderscheppen, red.)’, geeft Martens aan. ‘En natuurlijk ook op de snelheid en fysieke paraatheid van onze keepers.’
Een opmerkelijk trainingsinstrument dat daarvoor gebruikt wordt bij Racing Genk zijn de zogeheten Fitlights. Dat zijn lampjes met verschillende kleuren die zowel op de grond als op een muur aangebracht kunnen worden, en die de keeper tijdens een zogeheten ‘cognitieve training’ met een handbeweging kan aan en uitzetten. Gaan er twee blauwe lampjes aan, dan moeten ze rood aantikken, enzovoort. Terwijl de doelmannen die lichtjes op bevel uitvegen, moeten ze ook optelsommen maken. Op het einde moeten ze dan de totaalsom geven. En dat om hen te leren om tijdens de wedstrijd mentaal verschillende stimuli tegelijk te verwerken (supporters, coach, verdedigers, de bal) zodat ze – dixit Martens – ‘een sneller reactievermogen én een breder inzicht krijgen’.
Kleinere keepers die razendsnel een stapje opzij kunnen zetten vooraleer ze in de hoeken duiken, kunnen zo bijvoorbeeld beter hun kleinere reikwijdte compenseren. Want de ideale keeper is volgens Lemmens vandaag tussen 1,90 en 1,99 meter groot. ‘Alleen in Spanje, waar er anders gevoetbald wordt dan hier, zie je wel nog vaak kleinere keepers.’
Tenslotte krijgen alle keepers regelmatig videoanalyses te zien. En dat zowel van hun eigen prestatie – gefilmd vanuit alle hoeken, van achter het doel tot hoog boven het veld via futuristische drones – als van wedstrijden van buitenlandse topkeepers zoals MarcAndré ter Stegen van FC Barcelona. Hoe anticipeert hij, hoe kiest hij positie, waarom gaat hij soms in de fout? Bij elke videoanalyse wordt het brein van de moderne topkeeper in spe bewust gevoed met nieuwe opties en inzichten, zodat hij sneller en efficiënter keuzes kan maken.
Coucke en Kaminski
Toch is er volgens beide keeperstrainers maar één ding dat een jonge doelman pas echt snel beter kan maken: wedstrijdervaring. Dat de meeste eersteklassers jonge Belgische doelmannen nu wel speelkansen durven geven, juicht Martens dan ook toe. Al durft hij vandaag niet zeggen of ons land op termijn een nieuwe Courtois, Pfaff of Preud’homme zal opleveren. ‘Het echte niveau van de jonge Belgische doelmannen kan je pas inschatten na 40 of 50 wedstrijden in eerste klasse. En dat zegt dan nog niets over hun groeimarge. Soms kan een laatbloeier je totaal verrassen.’
Lemmens is optimistischer. Hij ziet onder het topniveau (de Aploeg van de Rode Duivels met de ervaren doelmannen Courtois, Mignolet, Van Crombrugge, Sels en Casteels) een grote groep van nieuwe talenten die uitgebreid gescout zullen worden. ‘De pot met talent onder de Aploeg wordt steeds groter. Met name de jonge Coucke volgen we van nabij, zeker nu die – een beetje snel misschien – ook al Europees op het hoogste niveau speelt. Maar ook Kaminski doet het goed en die heeft zelfs al geproefd van de Rode Duivels’. Kortom, in doel lijken de Rode Duivels nog jarenlang op rozen te zitten.
‘De pot met talent onder de Aploeg wordt steeds groter’ ERWIN LEMMENS Keeperstrainer Rode Duivels