LEIDERS DURVEN LOOPGRAVEN TE VERLATEN
Wouter Beke, exvoorzitter van CD&V en nu Vlaams minister van Welzijn, vindt het logisch dat partijen die het lastig hebben, zich terugplooien op hun corebusiness. Hier spreekt zowel de politicus als de wetenschapper. Hij is er niet over verwonderd dat de zeven kandidaten voor zijn opvolging, die het op vele punten met elkaar oneens zijn, hierover wel convergeren: de partij moet zich niet te beroerd voelen om de C in haar naam met trots uit te dragen, en moet zich dus weerbaarder opstellen in ethische debatten zoals die rond euthanasie bij voltooid leven en de verlenging van de periode waarin abortus wettelijk is toegestaan.
Beke voegt er wel aan toe dat politici die het voorzitterschap ambiëren in de eerste plaats steun moeten sprokkelen bij de leden, terwijl een verkozen voorzitter vervolgens op zoek moet naar zo veel mogelijk nieuwe kiezers. Het ene is iets helemaal anders dan het andere.
De observatie klopt alleszins: als een socialistische partij zich bedreigd voelt, haalt ze ‘uw sociale zekerheid’ van stal. Als groenen zich te roekeloos als brede beleidspartij beginnen te zien, profileren ze zich rond zuivere lucht en water en strijd tegen de klimaatopwarming. Als liberalen terrein verliezen, kondigen ze terstond lagere belastingen aan. En bij stemmenverlies verstrakken Vlaamsnationalisten hun standpunten over Vlaamse autonomie.
Het omgekeerde geldt ook: niet zo gauw stijgt een partij, door de onvoorspelbare politieke conjunctuur, boven haar traditionele marktaandeel uit, of ze werpt zich op als brede volkspartij die zowel naar links als naar rechts van het centrum lonkt en voor allen het beste van alle werelden belooft.
Waarmee is een democratie het meeste gebaat? Met een ruime waaier van scherp geprofileerde, maar kleine formaties, of met een beperkt aanbod van grote spelers die onvermijdelijk met elkaar inwisselbaar worden? Het laatste model heeft zijn beste tijd gehad, bij ons en elders. Maar het eindeloos aanslepende proces dat ooit toch eens tot een federale regering moet leiden, geeft aan dat het eerste model ook niet zaligmakend is.
Kleine partijen – en zijn er nog andere? – zijn eerder gefocust op de ondergrens dan op de bovengrens van hun bereik. Dat maakt ze weinig geneigd om dappere compromissen te smeden. Die besluiteloosheid drijft kiezers naar de randen van het politieke spectrum en is dus geen oplossing. Partijen die op zoek zijn naar nieuwe leiders, kijken dus het best uit naar figuren die solide genoeg zijn om de door hun leden streng bewaakte loopgraven te durven verlaten.
Wie focust op de ondergrens van zijn bereik, is weinig geneigd tot dappere compromissen