We streden om te stemmen en nu vinden we het saai
Het is vandaag 100 jaar geleden dat de mannelijke inwoners van ons land voor het eerst hun stem mochten uitbrengen op basis van gelijkheid. Een mooie verjaardag, hoewel we tegenwoordig verkiezingen meer als een last ervaren dan als een mogelijkheid om onze samenleving te verbeteren.
Het was een vernedering. Je gaat stemmen op verkie zingsdag en je krijgt één stembiljet. De persoon die na je komt, krijgt er drie. Hij heeft immers wel de kans gehad om te studeren en hij heeft meer bezittingen. Daardoor is zijn stem drie keer meer waard dan de jouwe. Maar de vernedering kan nog schrijnender. Je gaat met je echt genoot op zondagvoormiddag naar de mis. Hij mag daarna zijn stem uitbren gen, terwijl jij, omdat je een vrouw bent, beter direct naar huis gaat – allicht om het middagmaal te bereiden.
We vergeten al te gemakkelijk dat het nog maar 100 jaar geleden is dat die vernederingen ophielden. Vandaag, 16 november, is het 100 jaar geleden dat de mannelijke inwoners van dit land voor het eerst hun stem mochten uitbrengen op basis van gelijkheid. Voortaan zou de stem van elke burger even luid klinken. Tenminste, als je een man was.
De vrouwelijke inwoners van ons land zouden nog dertig jaar moeten wachten om hun stem te laten horen voor de parle mentsverkiezingen. Onmiddellijk na Wapenstilstand, op 11 november 1918, had koning Albert nochtans gesteld dat we allemaal op dezelfde manier geleden hadden onder de oorlog en dat we daarom voortaan dezelfde rechten zouden hebben. Vrouwen hadden evenzeer geleden onder de Duitse bezetting als man nen. Verpleegster Gabriëlle Petit verza melde cruciale militaire informatie en werd zonder pardon gefusilleerd door de Duitsers. Maar haar seksegenoten moch ten op 16 november 1919 nog steeds niet stemmen, tenzij hun echtgenoot in de oorlog was gesneuveld. En dan verloren ze dat stemrecht weer als ze als prostituee hadden gewerkt, of bekend waren als ‘overspelige vrouw’. Over ‘overspelige mannen’ heeft de kieswet het nooit gehad.
Soorten burgers
Het voorbeeld toont aan dat stemrecht zoveel meer is dan een puur politieke be rekening. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat prostituees minder goed in staat zouden zijn hun stem uit te brengen. Maar blijkbaar vond men mensen die hun brood verdienen met commerciële seks 100 jaar geleden minder achtenswaardig dan wie een ander beroep uitoefende. Het doet een beetje denken aan de manier waarop we nu mensen met een hoofd doek, of met een twijfelachtig verblijfs statuut vaak als minderwaardig beschou wen. Het recht om te gaan stemmen, vertolkt die tweedeling tussen volwaardige burgers en tweederangsburgers.
De Britse filosoof Jeremy Bentham gaf 200 jaar geleden al een perfecte samen vatting van de kern van de democratie: ‘Everyone is to count for one, and nobody is to count for more than one’. Het is niet omdat je aan een universiteit hebt gestu deerd, of omdat je rijk bent, dat je als mens meer waard bent. Dat fundamen tele principe van menselijke waardigheid en gelijkheid werd in ons land voor het eerst erkend op 16 november 1919.
Opkomst
Wat heeft het voor zin om dat 100 jaar later te herdenken? In april 1902 werden in de straten van Leuven zes mensen doodgeschoten omdat ze gingen betogen met als leuze: ‘Leve het algemeen stemrecht!’ Als ik dat aan mijn studenten vertel, begrijpen ze het niet echt. Verkiezingen zijn saai geworden. Het feit dat we in ons land moeten gaan stemmen, wordt beschouwd als een inbreuk op ons individuele recht om zelf te beschikken over onze zondagochtend. En waar het leidt het uiteindelijk toe? Politieke partijen doen toch allemaal hetzelfde, en de echt belangrijk beslissingen worden niet in ons land genomen.
Zowat overal ter wereld daalt de opkomst bij verkiezingen systematisch,
vooral bij jongeren. Meestal daagt slechts de helft onder hen op in het stemlokaal. Dat heeft niets te maken met het relatief ouderwetse ritueel waarbij wij op een verkiezingsdag massaal naar de gemeenteschool trekken. In een vooruitstrevend land als Estland mag je stemmen met je smartphone en dat heeft niet het minste effect. De opkomst bij verkiezingen blijft er even laag als in de landen waar burgers gedwongen worden hun stem uit te brengen met een rood potlood.
Een eeuw geleden trokken betogers door de Leuvense Muntstraat, goed we
In 1902 werden in Leuven zes mensen doodgeschoten omdat ze betoogden met de leuze: ‘Leve het algemeen stemrecht!’
Dat je mensen kunt wapenen om hun rol als verantwoordelijke burger te vervullen, lijken we niet langer te geloven
tende dat de politiekogels daar op hen wachtten. Tegenwoordig kan het ons ei genlijk niet meer schelen. Het is bijna een halfjaar geleden dat we onze stem uit brachten, en de vorming van een federale regering staat nog geen stap verder. In 2011 kwamen we nog massaal op straat tegen de obstructie door de beroepspoliti ci. We staan nu blijkbaar een heel stuk verder in het cynisme, en we berusten.
Dat heeft niet alleen te maken met de politiek. Het algemeen stemrecht was ook, en misschien zelfs in de eerste plaats, een beschavingsproject. De stelling dat niet iedereen in staat is een redelijke stem uit te brengen, was er 100 jaar geleden al. Als je alle mensen laat stemmen, dan stemmen ze misschien wel radicaal. Of ze laten zich leiden door het uiterlijk van een kandidaat, of door het aantal decibels dat hij/zij produceert tijdens een debat.
Dat is geen nieuwe vrees. 250 jaar gele den werd identiek hetzelfde debat ge voerd bij het ontstaan van de Verenigde Staten. Ook toen waren er vragen over de stelling dat iedereen een stem mocht uit brengen. Waren sommige mensen niet te dom? Kon je ook zwarten of vrouwen la ten stemmen?
Thomas Jefferson, een van de aarts vaders van de Amerikaanse onafhanke lijkheid, had daarvoor een probaat antwoord. Als burgers te dom zijn om te stemmen, dan is het onze taak om hen op te voeden. Dat is het grote verschil tussen de tijd van Jefferson en nu. We lijken niet langer te geloven dat je mensen kunt wa penen om hun rol als verantwoordelijke burger te vervullen. Mensen zijn nu een maal zoals ze zijn – laagopgeleid, Vlaams, Franstalig, islamitisch … – en er is niets wat we kunnen doen om dat te verande ren. Dát is het echte verschil tussen de tijd van de verlichting en het huidige tijdsgewricht. We zijn meer geneigd mensen af te schrijven als hopeloze gevallen, in plaats van te blijven investeren in onderwijs en de tegenwoordig als ouderwets ervaren ‘volksverheffing’.
En nu?
Het algemeen stemrecht is vandaag 100 jaar oud, en het is duidelijk dat niet alle democratische problemen zijn opgelost. Die problemen zijn ook niet erger geworden. Honderd jaar geleden vreesde men nog dat het ‘gewone’ volk niet genoeg verstand had om rationeel te kiezen, waardoor volksmenners vrij spel zouden krijgen. Helaas moesten we in de jaren 30 van de vorige eeuw vaststellen dat ook de zelfverklaarde elite niet immuun bleek voor de fatale aantrekkingskracht van totalitaire leiders.
In hedendaagse discussies gaat het op vallend genoeg alle richtingen uit. In het ene geval pleit men voor méér verkiezin gen, in het andere wil men dat de mensen thuisblijven.
Pleidooien voor meer verkiezingen zijn vooral een reactie tegen de blokke ring van de federale regeringsvorming. Als politici er niet uit raken, dan moeten de burgers maar opnieuw hun stem laten horen om hen af te straffen.
Spanje en Israël kunnen ons iets leren. Die landen hebben al een systeem waarbij kiezers telkens opnieuw mogen opdraven. Daaruit blijkt dat ze gewoon hetzelfde blijven stemmen. In Spanje is er weinig verschil tussen de uitslag van april en die van vorige week. En premier Sánchez heeft nog altijd geen stabiele meerderheid. Ook in Israël mochten de kiezers dit jaar twee keer hun mening uiten, maar de regeringsvorming zit er zo mogelijk nog meer geblokkeerd dan in ons land.
Kortom: in principe is er niets tegen vervroegde verkiezingen, maar de regeringsvorming loopt er niet noodzakelijk vlotter door. Het fundamentele probleem zal blijven dat paars en geel elkaar wantrouwen, en dat de paarse en groene partijen bang zijn te worden bestempeld als een coalitie van de verliezers. Ook al laat men de Belgen nog vijftig keer stemmen, die patstelling zal niet verdwijnen.
Tweederangs
De omgekeerde tendens tekent zich af bij de afschaffing van de opkomstplicht zoals die in het Vlaamse regeerakkoord staat. Er zijn natuurlijk goede argumenten, zowel voor het behoud als voor het afschaffen van de opkomstplicht. Maar door die plicht alleen af te schaffen voor de gemeenteraadsverkiezingen, en niet voor de parlementsverkiezingen, ontstaat een scheve situatie. We kunnen perfect voorspellen dat de opkomst voor de gemeenteraadsverkiezingen zal dalen tot ongeveer 60 procent, zoals in de buurlanden. In 2024 zullen ook parlementsverkiezingen worden georganiseerd, waarbij de opkomst wel verplicht zal zijn en boven de 90 procent zal liggen. Het parlement zal genieten van de legitimiteitsglans dat het door ‘iedereen’ werd verkozen, terwijl de lokale besturen alleen nog voor de happy few kunnen spreken. Het gemeentelijke niveau wordt zo gemarginaliseerd, en het wordt duidelijk dat gemeenteraadsverkiezingen tweederangsverkiezingen zijn.
Het Vlaams Parlement krijgt vaak de kritiek dat het een veredelde vergadering is van burgemeester en schepenen, maar diegenen die altijd lippendienst bewijzen aan de gemeentelijke autonomie, willen dat niveau nu een tweederangsbegrafenis geven.