Martin Marvel vs.
volgt de kritiek van Martin Scorsese op superheldenfilms maar deels. Marvelfilms zijn inderdaad generisch en repetitief, maar dat is niet het probleem.
De nieuwste film van Martin Scorsese is een slepend epos over de verborgen lijken en bedorven onderwereld van de Amerikaanse politieke geschiedenis. Het is ook een uitdrukking van een naoorlogse visie op film die, net als de bejaarde maffioso van de openingsscène, tekenen van verval vertoont. The Irishman verschijnt een week nadat Scorsese een gecontesteerd opiniestuk heeft gepubliceerd, waarin hij de grenzen van cinema afbakende. In The New York Times legde de legendarische regisseur uit waarom hij de superheldenfilms van Marvel niet beschouwt als de volwaardige kunstvorm waartoe zijn generatie het medium wilde verheffen.
Natuurlijk pompt de Marvelfranchise als een fabriek sequels uit die het volledige filmlandschap domineren. Ziehier de nefaste monocultuur van een karig gesubsidieerd veld. Maar Scorsese vindt ook dat de superheldenfilms zelf op twee vlakken tekortschieten. Ze lijken allemaal op elkaar en ze worden bevolkt door oppervlakkige figuren. Volgens hem zou echte cinema gaan over complexe individuen die worstelen met hun ‘tegenstrijdige en soms paradoxale persoonlijkheid’. Bovendien wordt het gemaakt door ‘auteurs’ zoals hijzelf: cineasten met een visie die in de eerste plaats vernieuwend is.
De zoveelste kruisafneming
Maar met dat harde onderscheid miskent Scorsese de artistieke waarde van wat de superheldenfilm in wezen is: een genre. Net als het Engelse renaissancetheater zijn zulke films geworteld in vaste conventies. Ze bevatten obligate generische elementen zoals een held, een vijand, oneliners, en een versleten dramatisch patroon van conflict en resolutie. De basis van elke superheldenfilm is inderdaad inwisselbaar – maar die van elk schilderij over de kruisafneming is dat ook.
Het probleem van Marvelfilms is dus niet per se dat ze generisch of repetitief zijn. Hun personages hoeven geen mensen van vlees en bloed te zijn, zoals de historische criminelen van The Irishman. Ze werken net als uitvergrote personificaties van bepaalde karaktertrekken of maatschappelijke fenomenen: SpiderMan de klungelige tiener, Thanos de dood, Iron Man de arrogantie van Silicon Valley.
Die vlakke types leven in een afgesloten universum, de Marvel cinematic universe, met eigen wetten en verplichtingen van canonieke samenhang. Net als bij de westernfilm weet het publiek dus ook perfect hoe deze terugkerende figuren zullen reageren en welke richting het verhaal zal uitgaan. Een genre werkt niet zonder deze verwachtingen: originele ingrepen kunnen alleen geapprecieerd worden omdat het normaal gezien anders verloopt. De films refereren niet onmiddellijk aan de werkelijkheid, maar aan de modellen van hun voorgangers. Dat staat niet in de weg van goede kunst, zoals elke ‘meerwaardezoeker’ die de kruisafneming van Rubens prijst, moet toegeven.
Evenwichtsoefening
Als je naar een goede superheldenfilm kijkt, volg je als het ware een fascinerend schaakspel. De kleine variaties op dezelfde formule maken dat de archetypen in steeds andere, vaak allegorische, constellaties komen te staan. Nu botst de groene mastodont met de onvoorspelbare schelm, die op zijn beurt moet onderhandelen met de almachtige dame uit een duister verleden. Je kent de spelregels en je weet hoe het eindigt – de koning van de vijand sterft – maar het gaat erom hoe de strijd zich deze keer voltrekt, wie er betrokken is, en welke kleine stappen tot het onvermijdelijke einde leiden. Niet het banale onderwerp is belangrijk, maar de uitvoering: de stijl en de details van de actie.
De kunst van de genrefilm zit niet in vernieuwing, maar in de spanning tussen de formule en de variatie
Omdat de anonieme meesters van zulke films telkens weer moeten variëren op hetzelfde thema, worden ze door het genre zelf gedwongen om steeds groteskere en excentrieke keuzes te maken. Zo krijg je de labyrintische wendingen van Avengers: Infinity war, die ontaarden in bevreemdend absurdisme. Of de regenboogkleurige visuele experimenten van Thor: Ragnarok, die nodig zijn om de intensiteit van het spektakel steeds hoger op te drijven.
De kunst van de genrefilm zit niet in grootscheepse vernieuwing, maar in de spanning tussen de formule en de variatie. De vrucht ervan zijn maniëristische uitspattingen: vaste vormen die uitgerekt worden, inventieve details die tegen de clichés drukken, vreemde excessen die toch nog in een standaard plot moeten worden geperst. Dit is een obsessieve, opzichzelfgerichte kunst die de eigen grenzen van binnenuit afknabbelt. De ingrepen van deze evenwichtsoefening zijn niet alleen spannend om naar te kijken, ze kunnen ook even ontroerend zijn als de handen in een schilderij van El Greco.
Witte olifantkunst
Af en toe zie je flitsen van die esthetische mogelijkheden in het oeuvre van Marvel. Toch heeft Scorsese gelijk: de laatste films zijn meestal onvergeeflijk saai. Maar dat komt, wrang genoeg, niet omdat ze oppervlakkig zijn, maar omdat ze willen lijken op een film die door Martin Scorsese geregisseerd is. Deze genrestukken willen over iets gaan. Ze willen de intelligentie van hun kijkers flateren. Om massaal te blijven verkopen, moet de superheldenfilm zich hullen in burgerlijke respectabiliteit.
De makers mikken op psychologische en andere diepgang. Ze streven naar wat de filmcriticus Manny Farber ‘white elephant art’ noemde: beheerste meesterwerken die alle actie continu gladstrijken met een groots idee. Elk moment wordt netjes gekaderd in een hopeloos veilig inzicht over ‘vrijheid’, ‘hoop’, of ‘onrechtvaardigheid’. Alle speelse frivoliteiten worden vertrappeld tijdens de mars richting het overduidelijke doel: de ‘boodschap’ waar de middenklasse naar snakt. Die thematische vulling en het geraffineerde camerawerk moeten de eigenlijke leegte bedekken. Deze gladde, gewichtige viersterrenfilms worden zo vernist met een laagje stilistische verfijning.
Niet alleen de Captain Americareeks, maar ook de zojuist verschenen Joker van DC is daar een uitstekend voorbeeld van. De film imiteert uitdrukkelijk Scorsese’s innovatieve klassiekers Taxi driver en The king of comedy. Een maatschappijkritische ondertoon wordt er onophoudelijk ingeramd, maar blijft even incoherent en hol. Alleen een acteur als Joaquin Phoenix kan de kleverige psychologische portrettering van de doorzichtig complexe antiheld klaarspelen. Ondertussen is de film zo verliefd op zijn voorzichtig gestileerde camerawerk dat bijna elke scène tot vermoeienis toe iconisch probeert te worden.
Het resultaat is niet de trage ingetogenheid van The Irishman, die drie uur en een half wordt volgehouden. En het is iets ergers dan het pretentieloze gerommel in de laagcultuur. Het zou het eigenlijke doelwit moeten zijn van Scorsese’s kritiek: keurige films met luide ambities, maar kleurloze uitvoeringen.