VLAAMSE MEESTERS ALS ALIBI VOOR DIENSTBARE KUNST
De brand in het toekomstige asielcentrum in Bilzen is een wakeupcall. Nu Vlaanderen met agressieve onverdraagzaamheid wordt geconfronteerd, moet het op zoek naar een doordacht antwoord. Oprechte of gespeelde verontwaardiging zal deze keer niet volstaan, want de criminelen verlegden een grens en werden in de krochten van Twitter op applaus onthaald. Ze hebben een achterban en kunnen op zijn minst op één partij rekenen die hun daden verschoont.
Het beleid, de burgers, het middenveld en de artistieke wereld moeten aan de slag, want zonder tegenreactie is de kans reëel dat Vlaanderen verder verziekt en verhardt. Hoopgevend is dat minister van Samenleven Bart Somers (Open VLD) snel en juist reageerde. Hij had het over een terreurdaad, kapittelde extreemrechts voor het systematisch oppoken van haatgevoelens en stuurde het communicatiebeleid bij.
In het duister van de nacht in Bilzen toonde de xenofobie haar echte gezicht. Zowel de hypocrisie als de scrupules werden afgeschud, en geweld is niet langer taboe. Zonder serieuze rugdekking van de civiele samenleving staan politici als Somers voor een onmogelijke opdracht. Want in het Vlaams Parlement zijn er velen die zijn aanpak tegenwerken. Voor Vlaams Belang is exploitatie van xenofobie synoniem voor electorale winst en ook de NVA, of toch de strekking van Theo Francken, denkt en handelt navenant. Om het tij te keren is er meer nodig dan een moedige minister van Samenleving. De samenleving zelf moet kleur bekennen en de fundamenten van vreedzaam samenleven bekrachtigen. De universele, humanistische principes die onverzoenbaar zijn met alles wat naar ‘eigen volk eerst’ ruikt, horen omarmd en verdedigd te worden. En als het even kan, graag op een podium.
Het is evident dat kunstenaars hier het verschil kunnen maken. Vlugger dan hun medeburgers zien, horen en voelen ze de pijn in het maatschappelijke weefsel en registreren ze de destructieve kracht van kreten over de vreemde andere. Misschien is het romantisch naïef, maar voor mij is de kunstenaar de seismograaf van de samenleving, die het talent en het metier heeft om een publiek te ontroeren en vreedzaam samenleven bewaakt. De vraag of de artiest die rol nog wil of kan opnemen, is actueel. Hoe meer de overheid in het cultuurbudget snijdt, hoe meer de sector naar economische argumenten grijpt om zijn nut en kosten te verantwoorden. Of zo’n betoog investeerders of een regering zal overtuigen, is twijfelachtig. Zeker is daarentegen dat de fuik van rendement en commercie de integriteit van de kunst uitholt.
Het verbaast me – nee, het ergert me – dat boegbeelden als Anne Teresa De Keersmaeker en Ivo Van Hove schrijven dat ‘kunst een economische speler als alle andere is’ (DS 14 november). Dit is meer dan een tactisch handigheidje, dit is een inhoudelijke concessie en dreigt op termijn de kritische alertheid van de kunsten aan te tasten. Kunst die eigentijds onrecht en dogma’s uit de weg gaat, is steriele kunst en verliest haar relevantie. Pas als de kunst met het heden in de clinch gaat, schept ze ruimte om een andere toekomst te verbeelden.
Dat is precies het grote manco van de beleidsnota Cultuur van Jan Jambon (NVA). Dit razend slecht geschreven werkstuk leest als een ‘conservatief cultuurmanifest’. De minister focust niet op de toekomst en nog minder op de jonge kunstenaars, wel op het verleden dat, zo wil het Vlaamsnationale credo, groots was en ons met trots moet vervullen. Hier is meer aan
De besparing is onverantwoord, natuurlijk. Maar niet voor de cultuurminister in bijberoep, hij heeft andere prioriteiten