‘Er lijkt soms geen ruimte meer te zijn voor mededogen of empathie voor wie op de sociale media een misstap zet’
Sociale media zijn een sterk drukkingsmiddel in de strijd tegen racistische meningen of voorvallen, maar DALILLA HERMANS waarschuwt in deel vier van haar kerstessay voor de keerzijde van deze calloutcultuur. ‘Er lijkt soms geen ruimte meer te zijn voor mededogen of empathie voor wie een misstap zet.’
Ik ben net oud genoeg om me een tijd te herinneren dat internet in huis een zeldzame luxe was. Eind jaren 90 waren wij een van de eerste gezinnen in ons dorp met een pc thuis, een zoemende grote bak van Packard Bell. Ik herinner me levendig de ruzies, wanneer een van de kinderen urenlang wilde chatten via MSN Messenger, en daardoor de telefoonlijn bezet hield. Ik herinner me zelfs het vreemde geluid dat uit de telefoon kwam wanneer iemand aan het ‘internetten’ was. Enkele vrienden hadden toen al een Nokiagsm, waarnaar ik belde met de vaste lijn. Telkens als mijn ouders de telefoonrekening kregen, probeerden we hen zo veel mogelijk te ontwijken.
De opkomst van de sociale media en de smartphone hebben enorm veel invloed gehad op alle aspecten van het leven. Pas in 2016 had ik mijn eerste smartphone, gekregen van mijn werkgever. Intussen ben ik er zo mee vergroeid, dat ik bewust momenten inlas waarin ik mijn smartphone wegleg of in mijn handtas laat zitten. In drie jaar tijd is wat toen een uitzinnig modern snufje leek, waar ik alleen professioneel gebruik van maakte, een apparaat geworden dat nooit uitstaat, en haast altijd binnen handbereik is. En dankzij de sociale media is een groot probleem uit mijn jeugd volledig verdwenen.
Toen ik puberde, had ik een hele hechte vriendinnengroep. Hanne, over wie ik in het eerste deel van dit essay al sprak, woonde op honderd meter van mijn deur. We fietsten elke dag samen de dertien kilometer van en naar de middelbare school. We zaten naast elkaar in de klas. Als we
Toen ik twee jaar geleden ontdekte dat er Facebookgroepen bestaan voor zwarte vrouwen in Nederland en Vlaanderen, voelde dat als thuiskomen
thuis waren, chatten we op MSN of belden we met de vaste lijn naar elkaar, om af te spreken hoe laat we op het pleintje konden zijn. Daar bleven we tot het tijd was om naar huis te gaan. In het weekend gingen we samen naar de jeugdbeweging, en bleven we zo vaak mogelijk bij elkaar logeren. Maar omdat we na dat alles blijkbaar nog niet uitgepraat waren, hadden we ook nog een vriendinnenboekje: een heenenweerschriftje waarin we onze verhalen neerpenden. Ik heb een stapel van die boekjes nog thuis liggen, retro sociale media.
Maar toch, hoe vreemd ik dat nu ook vind, sprak ik met Hanne nauwelijks over het racisme dat ik in die periode meemaakte. Ze was haast een verlengstuk van mezelf. Onze namen werden vaak in één adem gezegd. Ook nu nog zijn die hechte vriendinnen van vroeger de eerste naar wie ik whatsapp bij goed of slecht nieuws. Na onze bevallingen lieten we elkaar eerder dan onze respectievelijke (schoon)ouders weten dat de baby er was. Ik heb aan vriendschap, aan ‘sisterhood’, mijn leven lang geen gebrek gehad dankzij vrouwen als Hanne, Kathleen en Stephanie. En ik heb ook een echte zus, Diana. Ze is mijn biologische zus, en draagt dus dezelfde familiegeschiedenis als ik in zich.
Allebei dochters van Agnes, kinderen van Rwanda, allebei dochters van Rik en Lia, kinderen van de Kempen.
Maar al die relaties konden het gapende gat dat ik heb ervaren als zwart meisje, en later als zwarte vrouw, niet opvullen. Met hen ging ik de pijnlijke gesprekken over racisme nooit aan. Met mijn zus niet, omdat we allebei overlevingsstrategieën zochten, denk ik. Met mijn vriendinnen niet, uit een onbestemde schaamte.
Dankzij de sociale media is het makkelijker om gelijkgezinden of lotgenoten aan te spreken en te verenigen. Dat heeft ook een grote invloed gehad op de antiracismestrijd. Op een oppervlakkig niveau gaat het over gezamenlijke acties kunnen plannen, de ‘strength in numbers’, gericht een gezamenlijke agenda kunnen bepalen. Op een dieper niveau gaat het over hoe mensen uit minderhedengroepen zich eindelijk gehoord en gezien voelen door anderen die hun ervaring delen, wat enorm helend en versterkend is.
Begrepen en herkend
Toen ik twee jaar geleden ontdekte dat er Facebookgroepen bestaan voor zwarte vrouwen in Nederland en Vlaanderen, voelde dat als thuiskomen. Opeens kon ik ongefilterd, en zonder angst voor onbegrip of negatieve gevolgen, delen hoe ik me voelde bij wat me overkwam vanwege mijn kleur en sekse. Ik zag er heftige discussies, die ook voor mij bevestigden dat geen mens eendimensionaal is. Ik heb er al vaak heel hard gelachen, en was er soms boos of gefrustreerd. Maar bovenal voel ik me er begrepen, herkend en gezien. De positieve psychologische impact van die optie tot online connecteren valt niet te onderschatten.
De afgelopen jaren heb ik de sociale media en de toegang tot het internet gebruikt als drukkingsmiddel in de antiracismestrijd. In weerwil van sommige anderen die online echt oproepen om racisten te ‘exposen’ en ‘receipts’ te tonen (bewijsmateriaal in de vorm van screenshots van mailverkeer, berichtjes of foto’s), heb ik dat altijd volgens de ‘netiquette’ gedaan. Ik deel haast nooit iets dat racistisch is, zonder de namen of profielfoto’s van de daders onzichtbaar te maken. Dat neemt niet weg dat die momenten een grote impact hebben. Toen ik een koloniale afbeelding van een zwarte man in een nieuw Suske en Wiskealbum aanklaagde, een tenenkrullende affiche van de scouts met de wereld deelde, racistische verkleedkostuums op bol.com rapporteerde of de zoveelste mail of brief met racistische verwijten deelde, had dat grote gevolgen. Maar ik heb nooit een geval van foute beeldvorming publiek gemaakt zonder eerst de betrokkenen achter de schermen aan te spreken en proberen bewust te maken van het probleem.
De reden voor die voorzichtigheid is dat ik ook de keerzijde van de ‘callout’cultuur zie. Als je mensen die zich racistisch, onhandig of onwetend uiten, voor de leeuwen gooit op
het internet, bereik je een aantal dingen. Je draagt bij tot de bewustmaking van het grote publiek, wat positief is. Tegelijk maak je dat racisme niet ongestraft blijft, zoals het eeuwenlang wel bleef. Ook dat is positief. Maar je dreigt ook het omgekeerde te bereiken van wat je wil. Want sinds zo veel mensen ‘woke’ denken te zijn, wordt veel vaker, maar ook veel harder gereageerd op racisme. Er lijkt soms geen ruimte meer te zijn voor mededogen of empathie. Wie een misstap zet, vertegenwoordigt een heel systeem en krijgt de woede over dat hele systeem ongefilterd op zijn bord.
Ik wil daar voorzichtig mee omspringen. We leven in een land dat nog maar heel recent zijn koloniale geschiedenis en zijn inherent racistische systemen onder ogen heeft gezien. Heel veel mensen zijn nog niet mee met die beweging. Ik pleit niet voor eeuwig geduld, maar ik voel aan dat mensen van kleur van wie de emmer terecht volgelopen is, af en toe die realiteit vergeten. Door mensen publiekelijk aan de schandpaal te nagelen en het internet zijn werk te laten doen, leren we als maatschappij misschien wel wat de nieuwe orde van de dag is, maar verwoesten we potentieel ook carrières en levens. Van mensen die eigenlijk in het stille midden zitten, en misschien alleen tijd nodig hebben om mee te zijn met die nieuwe orde van de dag.
Mensen die hun naam door het slijk gehaald zien bij de eerste, vaak onbewuste, fout, zijn potentiële ‘joiners’ van extreemrechtse ‘pushers’. Ik zit er zelf mee gewrongen, want ik geloof dat het loont om misstanden toonbaar te maken, als drukkingsmiddel. Maar een drukkingsmiddel is in essentie iets wat je gebruikt als andere wegen falen, niet een eerste ‘goto’. En daar loopt het soms fout. We wachten niet meer af om het verhaal van de andere te horen, hebben geen geduld meer en onderschatten de macht die we hebben.
Ik ben me goed bewust van de macht die de ‘callout’cultuur meebrengt. Aan receipts heb ik geen gebrek: ik hou nauwkeurig alle bewijsmaterialen bij van elke conversatie die ik aanga met mensen die me racistisch bejegenen, van elk bedrijf of elke organisatie waarmee ik bots. Het traag groeiende besef van raciale ongelijkheid in Vlaanderen leent zich haast tot een ‘cancel’cultuur. Daarmee wordt bedoeld dat een bedrijf of een persoon die racistische meningen uiten, ‘gecanceld’ of geboycot worden. We kopen er niet meer, of werken er nooit meer mee samen.
In de VS en Canada hebben vooraanstaande politici (onder wie Justin Trudeau) zich het afgelopen jaar moeten excuseren voor oude foto’s van zichzelf, in blackface. Hoe gemakkelijk zou ook hier de carrière van mensen met internationale ambities gefnuikt kunnen worden door oude foto’s? De afgelopen jaren deelden bekende entertainers, bedrijfsleiders en zelfs een minister foto’s van zichzelf met volledig zwart geschminkt gezicht. Als zij ooit in het buitenland aan de bak willen komen, uitbreiden of lobbyen is één screenshot van hen in blackface genoeg om dat, met behulp van een online leger, een halt toe te roepen.
Geen keizer op een troon
Die macht is op zich niet verkeerd. Het werd tijd dat mensen van kleur een vorm van macht konden uitoefenen, aangezien het gerechtelijke apparaat zijn werk nauwelijks doet als racisme de aanklacht is. Maar we moeten opletten dat we niet machtsdronken worden. Ik heb geen zin om als een keizer op een troon een duim naar boven of naar beneden te tonen en te bepalen wie er genadeloos neergesabeld wordt op sociale media, en wie gespaard blijft. Maar sinds ik bekendsta als iemand die zich uitspreekt tegen racisme, en op basis daarvan best wat on en offline volgers heb, voelt het soms zo wel.
Ik zal niet stoppen met flagrant of subtiel racisme aan te klagen via de sociale media, als andere wegen niet blijken te werken, maar ik stel me wel vragen bij de meedogenloosheid waarmee we mensen afschrijven. Vlaanderen is een landsdeel in volle evolutie, en ik wil mensen de tijd geven om bij te benen. Maar het besef van urgentie moet stilaan wel doordringen. De netiquette heeft ook een vervaldatum.
Ik pleit niet voor eeuwig geduld, maar ik voel aan dat mensen van kleur van wie de emmer terecht volgelopen is, af en toe die realiteit vergeten