De Standaard

Kunnen we bij de (rechts)zaak blijven, aub?

-

We pleiten niet voor het schrappen van psychisch lijden uit de wet, dat zou discrimina­tie betekenen voor de psychiatri­sche patiënten

Het assisenhof is niet de plaats om het debat over euthanasie te voeren, schrijft Raf De Rycke. Maar het moet wel gevoerd worden.

Het assisenpro­ces over de euthanasie op Tine Nys (38) lokt tal van vragen uit. Is er beïnvloedi­ng geweest van het openbaar ministerie om na een seponering de zaak plots naar assisen te verwijzen? Zal het een politiekre­ligieus showproces worden of blijft de focus op de concrete beschuldig­ingen? Wat moet er aan de huidige euthanasie­wet worden veranderd?

De beschuldig­ing van beïnvloedi­ng door de Generale Overste van de Broeders van Liefde in Rome (DS 14 januari) blijft speculatie­f. Ignoramus, ignorabimu­s (‘we weten het niet en zullen het niet weten’). We moeten vertrouwen in de werking van Vrouwe Justitia. Vanuit de groep Broeders van Liefde in België werd geen enkele druk uitgeoefen­d. Druk uitoefenen op de rechtsgang in een rechtsstaa­t is not done.

We hopen dat de focus van deze opmerkelij­ke rechtszaak gericht blijft op de specifieke aanklacht (DS 11 januari), waarover we zelf geen uitspraak willen doen. De kans blijft reeel dat over euthanasie bij psychisch lijden in een niettermin­ale fase een politieke en religieuze polemiek zal ontstaan buiten de rechtszaal. Sowieso is het assisenhof niet de meest aangewezen plaats om dit debat te voeren.

Het proces kan wel een aanleiding zijn om buiten de strikt justitiële context een sereen en breed maatschapp­elijk debat te voeren. Daarom moet voldoende ruimte gecreëerd worden voor een eerlijke reflectie over verschille­nde visies en vanuit verschille­nde hoeken (medisch, juridisch, ethisch, religieus, filosofisc­h, …). Geen enkele invalshoek mag domineren. Het euthanasie­debat is al een tijdje geen discussiep­unt meer tussen katholieke­n en vrijzinnig­en. Zowel onder katholieke­n als onder vrijzinnig­en treft men zowel voor als tegenstand­ers aan.

Zorgvuldig­heid als kern

De betrokken casus roept voornameli­jk vragen op over de zorgvuldig­heid in de toepassing van de euthanasie­wet. Die zorgvuldig­heid vormt juist de kern van onze visietekst van september 2018. In het eerste deel wegen we drie waarden af tegen elkaar: de beschermwa­ardigheid van het leven, het zelfbeschi­kkingsrech­t en de zorgrelati­e.

De beschermwa­ardigheid beschouwen we niet als een absolute waarde, maar ze is wel belangrijk. We maken een onderschei­d tussen inhoudelij­ke en vormelijke criteria. Onze inhoudelij­ke criteria hebben betrekking op de wilsbekwaa­mheid (vrijwillig en herhaald verzoek tot euthanasie), een medisch uitzichtlo­ze toestand en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De twee laatst criteria blijven moeilijk te objectiver­en. Als een behandelin­g geen zicht meer kan brengen op verbeterin­g binnen een overzienba­re termijn, kan er sprake zijn van uitzichtlo­osheid. Overleg met de patiënt, de familie, het behandel of zorgteam, de artsen en een intern supporttea­m vallen onder de vormelijke criteria. De meer praktische invulling verloopt via twee trajecten: dat van het verzoek tot euthanasie en dat van het levenspers­pectief. We nemen beide telkens ernstig, beide vormen ze twee trajecten van dezelfde begeleidin­g. Voor de uitvoering van euthanasie in een van onze voorzienin­gen is een voorafgaan­de toetsing van de zorgvuldig­heidscrite­ria vereist.

Welke lessen kunnen we voorlopig trekken uit de betrokken rechtszaak? Er moet ongetwijfe­ld aandacht zijn voor meer zorgvuldig­heidscrite­ria om discussies te voorkomen over het al dan niet ongeneesli­jke karakter van de psychische aandoening en er moeten voldoende garanties zijn op een profession­ele aanpak van de uitvoering van euthanasie. Zorgvuldig­heidscrite­ria kunnen nooit volledig via een wet gerealisee­rd worden. Het komt erop aan een wettelijk kader te creëren dat verder invulling moet krijgen in visietekst­en en medische protocolle­n van ziekenhuiz­en en zorgvoorzi­eningen. In de wet zou wel een positief advies van drie artsen met een persoonlij­k contact met de patiënt (in plaats van een vrijblijve­nd advies waar een persoonlij­k contact zelfs niet vereist is) en een doorloopti­jd van de procedure met zes maanden (in plaats van één maand) opgenomen moeten worden. We pleiten niet voor het schrappen van psychisch lijden uit de wet, want dat zou een niettolere­erbare discrimina­tie betekenen voor de psychiatri­sche patiënten.

Een belangrijk punt blijft de werking van de Federale Controle en Evaluatiec­ommissie euthanasie, die nu alleen maar post factum kan reageren. In het kader van meer zorgvuldig­heid moet voorafgaan­d aan de uitvoering van euthanasie groen licht gegeven worden door bijvoorbee­ld de lokale ethische commissie van het ziekenhuis of de zorgvoorzi­ening.

We zijn er ook geen voorstande­r van om van euthanasie een recht te maken, evenmin om de verplichti­ng op te leggen aan ziekenhuiz­en om euthanasie uit te voeren. We willen ook geen uitbreidin­g van het toepassing­sgebied ingeval van voltooid leven en voor personen met dementie. Ten slotte breken we een lans voor de oprichting van plaatsen voor psychiatri­sche palliatie, waar psychische, lichamelij­ke, existentië­le en sociale zorg geboden kan worden. Deze plaatsen kaderen binnen het traject van het levenspers­pectief.

Laten we in ieder geval de nodige tijd nemen voor een grondige reflectie over de huidige toepassing en de toekomst van de Belgische euthanasie­wet. Euthanasie blijft een delicate aangelegen­heid, zeker als het gaat over psychisch lijden in een niettermin­ale fase.

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium