HET DORP DAT EEN KIND KAN OPVOEDEN
Mijn jongste dochter gaat volgende week naar de kleuterschool. Het einde van een tijdperk in ons gezinnetje: alle kinderen gaan nu naar school. Nooit meer baby’s of peuters in huis. Zij is er klaar voor, dus wij doen alsof we dat ook zijn. Ze werd dan ook klaargestoomd door een geweldige onthaalouder.
Onze oudste, onze zesjarige zoon, ging nooit naar een crèche of onthaalmoeder. We bezochten er een paar tijdens die lastige eerste zwangerschap en ik vond steeds wel een reden waarom die niet zou voldoen. We puzzelden met onze werkschema’s, ouderschapsverlof en drie oma’s die insprongen waar nodig. Het feit dat hij zijn eerste levensjaren bijna nonstop de volledige aandacht kreeg van minstens één volwassene heeft, denk ik, best wat invloed gehad op zijn ontwikkeling. Zo is hij enorm sociaal, vol zelfvertrouwen en heel taalvaardig. En zo is hij als oudste van de drie nog steeds degene die het minst goed ‘zichzelf kan bezighouden’. Ik schrok dan ook niet toen zijn juf ons onlangs vroeg om samen te zitten.
Mijn man heeft de muziek gemaakt van mijn theaterstuk Her(e). We zijn dus allebei meer dan anders van huis geweest de afgelopen weken. Dat werd geweldig opgevangen door grootouders en vrienden, maar voor mijn zoon was het toch lastig. Aandacht van mij of mijn man is nog altijd heel erg belangrijk voor hem. Dat merkten ze op school aan zijn gedrag. Ik vond het best moeilijk, schaamde me, om op dat kleine stoeltje bij zijn juf te zitten en naar haar bezorgdheden te luisteren.
Nu de première achter de rug is en ik weer fysiek en mentaal helemaal thuis ben, moet er dus hier en daar wat ‘rechtgetrokken’ worden. Ik praatte erover met een van de technici die meewerkt aan het theaterstuk, en zelf vader van vier is. En hij legde meteen de vinger op de wonde: ‘wij doen dat hier allemaal verkeerd’.
Alle werkende ouders die ik ken, en dat zijn er intussen heel wat, worstelen met de werkgezinverhouding. En schamen zich daarover. Durven nauwelijks toe te geven dat het niet simpel is en gaan haast constant gebukt onder een sluimerend schuldgevoel. Schuldgevoel op het werk voor de keren dat ze met hun hoofd thuis bij de kinderen zijn, en schuldgevoel thuis voor de keren dat ze met hun hoofd bij hun werk zijn. En schuldgevoel over dat schuldgevoel, want ‘hé, daar hebben we toch zelf voor gekozen’.
Over die koorddans zijn talloze opiniestukken en boeken verschenen. Mijn favoriete boek is Niet aan kind en gezin verklappen van Hanne Luyten. Er zijn websites, blogs en online gemeenschappen ontstaan zoals ‘Vaderklap’, ‘Mamabaas’, ‘Maison Slash’ en ongetwijfeld vele anderen. We delen lustig memes over een glas wijn als de kinderen eindelijk in bed liggen, of volgen hashtags als #assholeparents. Maar hardop toegeven dat we hulp nodig hebben? Minder evident.
Wat mijn collega in het theater terecht aankaartte, is iets dat mijn biologische moeder en tantes eerder ook al tegen me
Alle werkende ouders die ik ken, worstelen met de werkgezinverhouding
zeiden. In mijn biologische familie, die uiteraard ook haar eigen gebreken heeft, zijn een paar tradities heilig. Als er iemand zwanger is, komt een ouder familielid (vaak een tante) aan het einde van de zwangerschap bij je wonen. Die maakt eten voor jou en waakt erover dat je na de geboorte voldoende kan rusten, wetende dat er iemand met kennis van zaken als een mamabeer over je kind waakt. En als een kind begint te puberen, gaat het voor een tijdje bij een oom of tante wonen.
Ik vond dat vreemd toen ik hen enkele jaren geleden allemaal beter leerde kennen: het leek alsof ouders hun verantwoordelijkheden doorgaven op die manier. Maar het wérkt. Zij nemen ‘it takes a village to
raise a child’ nog steeds serieus. We kunnen immers nog veel schrijven, delen en verzuchten via memes en grapjes over hoe zwaar het soms is om te dansen op het koord van het ouderschap. En er zou vanuit de overheid nog meer inspanning gedaan kunnen worden om ouders, vooral nieuwe vaders, meer tijd en ruimte te geven. Maar we zouden als werkende ouders ook vaker onze eigen dorpen kunnen vormen. Waar we milder zijn voor elkaar, en effectief meedenken en handelen. Waar we samen ploeteren en proberen en fouten maken. Maar waar we ook samen begrijpen hoe die ene snottebelkus alle stress kan doen wegebben, of hoe we tegelijkertijd trots en triest kunnen zijn bij elke nieuwe horde die zo’n kind neemt.