Met de duim omhoog ten onder
Een Brusselse opvoeder moest met lede ogen aanzien hoe bewoners in zijn leefgroep besmet raakten. De directie had onvoldoende maatregelen tegen corona genomen.
De leefgroep waarin ik tot een paar dagen geleden werkte, biedt onderdak aan vijf jonge mensen die zowel fysiek als mentaal hulpbehoevend zijn. Mijn hart bloedt nu ik weet dat ze ten prooi zijn gevallen aan een virus dat hen niet had hoeven te treffen. Ondanks mijn waarschuwingen, hield de directie voet bij stuk. Verscheurd blik ik terug op een schipbreuk.
Tijdens onze laatste teamvergadering op vrijdag 13 maart verwacht ik een vurig overleg over hoe we deze crisis het hoofd zullen bieden. Nu de dagcentra sluiten, moeten wij 24/7 zorg bieden. Maar we kunnen die discussie tot mijn verbazing niet voeren. ‘We wachten op instructies van de Franstalige Gemeenschapscommissie (Cocof), die pas maandag vergadert’, klinkt het en we gaan over tot de orde van de dag.
Thuis met verkoudheid
Na de aangekondigde lockdown in Frankrijk, wijst alles erop dat België snel zal volgen. Op 16 maart kondigt de federale regering zware nationale maatregelen af. Ik bel met mijn huisarts, omdat ik een lichte verkoudheid heb. Ze laat me een week thuisblijven. Tijd kopen, noem ik het, om de situatie op mijn werk juist in te schatten. Dat een structureel plan in de leefgroep uitblijft, maakt me bang. In deze tijd komt het erop aan de realiteit één dag voor te zijn, maar ik vrees dat we een dag te laat zullen komen.
Het plan dat ik uiteindelijk via email ontvang, doet de wenkbrauwen fronsen. De bewoners en het personeel worden gehergroepeerd om het aantal huizen van drie naar twee terug te brengen. Nieuwe leefgroepen samenstellen op dit tijdstip in de crisis is op z’n zachtst gezegd een linke boel. De shiftenlijst belooft met negen opvoeders voor de drie resterende bewoners een heus vaetvient te worden. In de bijlage zitten hygiënevoorschriften, maar we hebben te weinig beschermingsmateriaal om die te volgen.
Ik weet dat het een kwestie van tijd is voor het virus ingang zal vinden in het huis en in het lichaam van de mensen die me dierbaar zijn. In de daaropvolgende slapeloze nachten bedenk ik een alternatief plan om het besmettingsrisico in te dijken. De personeelsleden gaan daarbij per twee samen met de bewoners een volle week in lockdown. Maar de directie gaat niet in op mijn voorstel. ‘Niemand van de betrokkenen loopt meer risico dan eender welke burger die nu af en toe boodschappen doet’, luidt het.
Ik blijf aandringen, maar voel dat het kalf al verdronken is. Moet ik dan, als ik uit ziekteverlof ben, gewoon het plan van de directie volgen? Buiten applaudis
seren mensen voor de zorgwerkers. Maar hoewel ik een van hen ben, presteer ik voorlopig niets in de frontlinie. Ik wil een held zijn, maar lijk een lafaard. Ik wil mijn bewoners beschermen, maar doe dat vanaf de zijlijn.
Hallo, directie?
Op vrijdag 20 maart keert het tij. In het online logboek lees ik hoe onze nieuwe bewoonster met zware bronchiale problemen onophoudelijk begint te hoesten. Ze is in ademnood. De 112 wordt gebeld en het meisje wordt gehospitaliseerd.
Ik grijp naar de telefoon. Mijn collega van de nachtshift laat me weten dat ze de directie niet kan bereiken. Ze wacht vergeefs op verdere
Ik wil een held zijn, maar lijk een lafaard. Ik wil mijn bewoners beschermen, maar doe dat vanaf de zijlijn
instructies. Ook een andere – verlamde – bewoonster begint steeds meer te hoesten. Ze is met koorts gaan slapen. Toch hoor ik geen paniek. De discoavond is doorgegaan en de bewoners hebben een schoonheidsmasker gekregen. ‘Morgen zien we verder’, klinkt het.
De longscan in het ziekenhuis belooft intussen weinig goeds. Ik ben bezorgd om de collega die ’s ochtends aan haar shift moet beginnen. Ze is niet op de hoogte. Ik voel me machteloos en besef dat ons systeem een broeihaard van besmetting vormt voor heel Brussel. Alleen al in onze leefgroep werden negen in en uit lopende begeleiders en drie bewoners aan het virus blootgesteld.
In de namiddag krijgen we een briefing. De directeur schetst de situatie als een welhaast hoopvolle gebeurtenis waarin we verenigd moeten blijven. Hij maakt nog flauwe woordspelingen en onderstreept tot driemaal toe dat we de testresultaten moeten afwachten. De koorts van de verlamde bewoonster in de woongroep is even gezakt. Dus, zo vervolgt de directeur misplaatst: ‘ça roule!’
Ik lees dat een begeleider van de gehergroepeerde leefgroep al een week met koorts thuis zat en toch is overgeplaatst. Het daagt ineens waarom de helft van het personeel in die groep met een ziekteattest afwezig is.
Het gehospitaliseerde meisje is officieel covid19positief, wanneer ook een tweede bewoonster onder luid gekrijs naar het ziekenhuis wordt gebracht. De directeur vraagt zijn opvoeders proactief te handelen en niet alles na te vragen bij hun verantwoordelijken die ‘druk bezig zijn met administratie’. Met een ‘bravo voor jullie flexibiliteit’ wordt iedereen weer het werkveld ingestuurd.
Het huis zou pas een week later in quarantaine gaan. Verontwaardigd heb ik mijn ontslag aangeboden. Het wachtwoord van het online logboek werd daarop gewijzigd. Misschien maar beter. Ik ben liever geen getuige van de gestage uitval van de bewoners en opvoeders door een falende organisatie die de schijn van professionaliteit probeert hoog te houden.
Het schip zinkt, maar het orkest speelt verder. We gaan met de glimlach en de duim omhoog ten onder.