Erwin Mortier: de terugkeer van Marcel
Erwin Mortier houdt zijn werk op een merkwaardige manier in leven. Nadat hij zijn romans over de Eerste Wereldoorlog met een scharniertekst tot één geheel smeedde, pikt hij zijn debuut weer op. Marcel is na twintig jaar deel één van een diptiek geworden.
Je debuut overdoen. Je moet het durven. In 1999 verscheen Erwin Mortier, die dat jaar 34 werd, als een ster aan het firmament: Marcel werd op luid applaus ontvangen in Vlaanderen en Nederland. Hier en daar was er wat gemor over de onmodieuze overvloed aan beelden, maar ook die critici moesten toegeven dat het geheel overtuigde, zeker voor een eersteling. Iets meer dan twintig jaar later keert Mortier terug naar die bron met De onbevlekte, een nieuwe versie van Marcel. De ster is alvast geen dwaallicht gebleken.
In beide romans, eigenlijk flinke novellen, graaft Mortier naar het collaboratieverleden van de Ornelissen, een familie op het katholieke Vlaamse platteland. Het is fictie, maar uit de eerste hand. We mogen de boeken autobiografisch noemen, want de schrijver heeft in interviews al vaker uitgeweid over het onfrisse Vlaamsnationalistische oorlogsverleden van enkele van zijn voorouders. Marcel en De onbevlekte vertellen in essentie hetzelfde verhaal van taboe, eigen gelijk en frustratie.
Vooral het feit dat grootoom Marcel als Oostfronter begin 1944 in Oekraïne sneuvelde, is een litteken. De familie was fout, maar de aanbeden zoon, amper een twintiger, ‘een kind, half mens, één kwart veulen, zeker één kwart bloedhond’, ging nog verder en sloot zich vrijwillig aan bij de SS om ten strijde te trekken tegen de bolsjewieken. Hij werd ingezet als kanonnenvlees. Daarover wordt in de familie na al die jaren niet rechtuit gepraat; men schiet telkens weer in een kramp: er is met die smet een gevoel van onrecht gemoeid – de Ornelissen hebben moeten boeten na de oorlog – en van spijt dat het voor Vlaanderen niet anders is gelopen. Heel soms voel je door het verdriet heen zelfs nog een heimelijke trots. Dat onverwerkt verleden intrigeerde in 1999 en blijft ook twintig jaar later intrigeren.
Zwartzakske
In Marcel sijpelen de feiten maar langzaam door. De verteller is een kind dat bij zijn grootouders logeert; hij voelt dat er wat aan de hand is, dat er over bepaalde dingen niet gepraat kan worden. Hij gaat naïef met het taboe om en ontdekt stoemelings waarom men iemand een ‘zwartzakske’ noemt.
Komen we in De onbevlekte dichter bij Marcel, ‘gesneuveld voor God, Leider en Vlaanderen’? Ja en neen. Mortier kiest voor andere blikken in andere tijden. In De onbevlekte komen we sneller meer te weten over het verzwegen verleden. Hier is eerst Marcels zus, de stugge maar ook liefdevolle grootmoeder uit het vorige boek, aan het woord. In haar jonge jaren stond ze in de schaduw van ‘de langverwachte’, haar broer voor wie ze zus en moeder was.
Later in het boek schuiven we op richting vandaag en probeert de kleinzoon die intussen vijftig wordt, het verhaal af te ronden. De grootmoeder, die al in Marcel op haar eigenzinnige manier over de doden waakte, vertrouwt hem uiteindelijk de brieven van haar broer toe. Daaruit wordt uitgebreid geciteerd. Er staat, zoals te verwachten was, weinig spectaculairs in die epistels: de brieven zijn op hun manier aandoenlijk eerlijk en alledaags, met veel houzee’s, hoofdletters en jonge blinde overmoed, dat wel, maar het zijn geen ideologische opstellen en ze bevatten geen heldenverhalen. In zekere zin ontroeren ze, stemmen ze lezer en schrijver milder.
Kleinzoon en grootmoeder vinden elkaar uiteindelijk ergens halverwege. ‘“Het zit erin, Moe. Ik hou het vast, tot het tijd is om het op te schrijven. Mijn kop is voor de helft een gesloten vuist.” “En voor de andere helft?” “Een open hand.”’
Broeierig
In beide boeken maken we omsingelende bewegingen. Veel scherper dan de jongeman op de foto die de grootmoeder al in Marcel koesterde, wordt ons beeld van het ‘godsgeschenk’ niet. Misschien was hij wel homo – een man in uniform
Het is er hem niet meer om te doen dat foute verleden genadeloos uit te spitten, zich radicaal af te zetten of zijn getroebleerde familie vanwege haar zwijgcultuur te veroordelen
is nooit te versmaden – oppert de kleinzoon stout hardop op basis van de brieven – hij heeft zich intussen geëmancipeerd, van taboes bevrijd. Het is er hem niet meer om te doen dat foute verleden genadeloos uit te spitten, zich radicaal af te zetten of zijn getroebleerde familie vanwege haar zwijgcultuur te veroordelen. Hij is Maurice De Wilde niet. Hij probeert het op zijn manier te verwerken en weet intussen dat niets zwart of wit is.
‘Ik heb geen vragen meer, de dag is gekomen om die te laten varen en antwoorden te verzinnen die een snuf mysterie in zich weten te bewaren. Hier ben ik begonnen te schrijven, een manier om mijn bek open te trekken en hem tegelijk dicht te houden. Ik verwacht weinig van mijn woorden, zij mogelijk meer van mij.’
Je hoeft Marcel niet gelezen te hebben om voluit van De onbevlekte te genieten. Maar het loont wel, heb ik deze week ontdekt: ze passen zo goed bij elkaar dat ze nu al in mijn geheugen versmelten tot één boek. Beide hebben een openingsbeeld dat je niet vergeet: in Marcel wordt het huis van de grootouders een fauvistisch schilderij; in De onbevlekte stappen we pardoes in een broeierige filmische droom in aangezet zwart en wit.
Mortiers schrijverschap is duidelijk gerijpt; het is logisch dat zijn schitterende parcours sinds 1999 een impact heeft gehad. De beeldspraak is nog steeds fantastisch, maar beheerster, spaarzamer gedoseerd. De fijne humor blijft soelaas brengen. De taal die onbeschaamd Vlaams en plastisch is, verleidt. De zinnen laten zich nog steeds savoureren. Marcel is onstuimiger, opstandiger, ongeduriger – dat hoort zo voor een debuut. Het debuut staat vol onvergetelijke portretten, royaal uitgewerkte decors en straffe scènes.
De onbevlekte doet niet onder, het is even aards. Ook hier staan alle zintuigen op scherp – zelfs de geur van zweet kan Mortier weer uit de pagina doen opstijgen.
Lees ze dus allebei.