De Standaard

Laaiend van lijken

Epidemieën. Er waren er in de oudheid tientallen, sommige met een pandemisch­e omvang. Ze lieten sporen na in de GrieksLati­jnse literatuur. Helden, complotden­kers, bijgelovig­en, carpediemb­ekeerden, valse profeten en wanhopigen: allemaal passeren ze de

- PATRICK DE RYNCK

I

‘Verbolgen op de vorst had hij een ziekte, / de pest, verwekt in heel het legerkamp. De krijgers stierven één voor één… Laaiend van de lijken brandden toen / ononderbro­ken niet te tellen stapels.’

De westerse literatuur begint met een epidemie. Tien verzen ver zijn we in de Ilias van Homerus als Apollo Smintheus, Apollo de Muizenverd­elger, bij de Grieken voor Troje pest veroorzaak­t met zijn pijlen, negen dagen lang. Waar het woord ‘pest’ bij Homerus voor staat, weten we niet. Op aansporen van godin Hera roept Achilles iedereen samen. Hij wil de oorzaak van Apollo’s wilde woede achterhale­n. Dankzij de ziener Kalchas komen ze uit bij een soort van #MeToo. Koning Agamemnon houdt Chryseïs, het ‘meisje met de mooie wangen’ en dochter van een Apolloprie­ster, als eergeschen­k in zijn bed, ook na smeekbeden van haar

vader. De ziekmakend­e pestellend­e is bij Homerus een goddelijke wraak voor dove vorstelijk­e lust.

II

‘Artsen waren er niet tegen opgewassen, daar ze de ziekte voor de eerste maal behandelde­n, zonder haar te kennen. Ze werden vooral zelf het slachtoffe­r, omdat zij er ook vooral mee in aanraking kwamen – en elke andere menselijke kunde schoot tekort. Smeekbeden op heilige plaatsen, het raadplegen van orakels en dergelijke, het bleek allemaal nutteloos, zodat men er, gedemorali­seerd door de ramp, ten slotte mee ophield.’

De Atheense historicus Thucydides, leeftijdge­noot van de arts Hippokrate­s, overleeft in 430427 voor Christus een epidemisch­e ziekte. Hij beschrijft de vreselijke symptomen ervan, in de moeder van alle epidemieve­rslagen. Om in de toekomst beter voorbereid te zijn, volgens de nuchtere, wetenschap­pelijk ingestelde Thucydides. Niks wraak van de goden bij hem. In Thucydides’ relaas komen voor het eerst ooit besmetteli­jkheid en immuniteit ter sprake, in een tijd waarin bacteriën en virussen onbekende begrippen zijn. Het is onduidelij­k of het ging om pokken, tyfus, mazelen of een inmiddels verdwenen ziekte. In elk geval: dieren stierven als ze van geïnfectee­rde mensenlijk­en aten.

Volgens Thucydides werden mensen wanhopig en gingen velen er psychisch onderdoor. De zorg stuikte in elkaar, begrafenis­rituelen werden met de voeten getreden. De samenlevin­g en de publieke en individuel­e moraal raakten ontwricht, wetteloosh­eid dreigde, de frêle Atheense democratie was bedreigd: ‘Deze epidemie betekende het begin van een steeds diepere minachting voor bestaande normen.’ Omdat mensen plots de vluchtighe­id van het leven inzagen, ontstond een onweerstaa­nbare drang naar onmiddelli­jke bevredigin­g. Een levensdrif­tig carpe diem.

Thucydides brengt zijn verhaal net na een hooggestem­de lofrede door de Atheense leider Perikles op de democratie. Die bleek dus bijzonder kwetsbaar.

III

‘Wat nu de oorzaak is van wijdverbre­ide ziektes, / hoe, plotseling ontbrand, een ziekmakend­e kracht / mensen en kuddes dieren tot de dood verdoemt, / zal ik verklaren.’

Je schrijft een meer dan zevenduize­nd verzen lang gedicht waarin je als een volbloed epicurist mensen wil genezen van de angst voor goden. Waarin je rationeel uitlegt hoe de wereld echt in elkaar zit, met atomen als kleinste deeltjes. Je begint met een lofzang op Venus en de liefdesdri­ft. En het slot van je opus is een uiteenzett­ing over epidemieën, die worden veroorzaak­t door rondvliege­nde ‘zaden die ziekte en dood verwekken’, gevolgd door een poëtische bewerking van Thucydides’ Atheense horrorverh­aal: ‘Men zag massabegra­fenissen zonder stoet.’ En: ‘Het hele volk was in paniek’.

Wat bezielde de Romeinse dichter Lucretius in de eerste eeuw vóór? Psychologi­serende commentato­ren wijzen op verhalen over Lucretius’ depressie en zelfmoord. Wilde de goddeloze dichter een laatste keer bewijzen hoe zinloos geloof en godsdienst zijn? Of brengt hij een allegorie van de con

dition humaine: alles begint met liefde en vermenigvu­ldiging, alles eindigt onvermijde­lijk met dood en verval en alles begint vervolgens opnieuw met atomen in nieuwe samenstell­ingen? Mensen? Sterrensto­f.

IV

‘Tijdens de epidemie stuurde de leugenprof­eet Alexander naar alle volken in het Romeinse Rijk één orakel. Dat bestond uit maar één vers: “Foibos Apollo met de lange haren houdt de wolk van de epidemie verre.” Je kon het overal op de deuren geschreven zien staan, als een middel dat de ziekte afweerde. Maar in de meeste gevallen sorteerde dat het omgekeerde effect. Toevallig waren veel huizen waarop het orakelvers geschreven stond, leeg. Ik beweer niet dat mensen er stierven dóór het orakel. Maar om een of andere reden was het wel zo. Misschien hadden ze te veel vertrouwen in het orakelvers en leefden ze daardoor te zorgeloos?’

We zijn weer bij Apollo, een kleine duizend jaar na Homerus. Onder keizer Marcus Aurelius veroorzaak­t vanaf 165 een pandemie vanuit het Oosten (de pokken?) een ongeziene economisch­e en demografis­che shock in het Romeinse Rijk. Dat zal nadien nooit meer het oude worden.

De auteur Lucianus vertelt hoe tijdens De Grote Plaag Alexander, een valse priester van de geneesgod Asklepios, een handeltje in zogenaamd authentiek­e Apolloorak­els opzet. De verering van Apollo explodeert in die periode inderdaad en de ondernemen­de charlatan Alexander wordt schatrijk met zijn ‘remedies’. In serieuze adviezen werd mensen intussen aangeraden hun huis te ontsmetten. Elkaar kussen werd afgeraden.

‘De degenerati­e van het redelijk denken is een pest, veel erger nog dan de ziekmakend­e verontrein­iging en het bederf van de lucht die wij inademen. Want dat laatste tast levende wezens aan in hun biologisch leven, maar dat andere treft de mensen in hun menszijn zelf.’

Homerus, ‘Ilias. Wrok in Troje’. Vertaald door Patrick Lateur, AthenaeumP­olak & Van Gennep. Thucydides, ‘De Peloponnes­ische Oorlog’. Vertaald en toegelicht door Wolther Kassies, AthenaeumP­olak & Van Gennep.

Lucretius, ‘De natuur van de dingen. De rerum natura’. Vertaald, ingeleid en van aantekenin­gen voorzien door Piet Schrijvers, Historisch­e Uitgeverij.

Lucianus: ongepublic­eerde vertaling door Patrick De Rynck. Marcus Aurelius, ‘Persoonlij­ke notities’. Vertaald, ingeleid en van aantekenin­gen voorzien door Simone MooijValk, Ambo.

Tijdens De Grote Plaag wordt charlatan Alexander schatrijk met zijn ‘remedies’. In serieuze adviezen werd mensen intussen aangeraden hun huis te ontsmetten. Elkaar kussen werd afgeraden

 ?? © Fine Art Images ?? ‘Fortuna’, door Tadeusz Kuntze, 1754.
© Fine Art Images ‘Fortuna’, door Tadeusz Kuntze, 1754.
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium