YUKIO MISHIMA, LEVENSDRANG EN TROEBELE DOOD
De dagen zijn macaber en ik dagdroom dus over macabere schrijvers zoals jij, Yukio Mishima. ‘Enkel de dood kon nog zin geven aan mijn leven’, bekende je als debuterend schrijver van 24. Dat gevoel galmt onverbiddelijk door Zon en staal, het autobiografische essay dat je neerpende twee jaar voor je rituele zelfmoord in een Japanse legerbasis. ‘Ergens, vertelde ik mezelf, moest er een hoger principe zijn’, en dit principe, dat geest en lichaam finaal verenigt, ‘was de dood’.
Die woorden ogen verwaand wanneer ik ze naast de statistieken van de Italiaanse ziekenhuizen leg. Achter die cijfers schuilen reële sterfgevallen, ongewenst, betreurd, en bestreden door de stervenden en hun levensondersteunende systemen: de zorgsector, beademingsapparatuur.
En toch zou ik jou uit de dood doen herrijzen. Een dood waar je een heel leven en oeuvre naartoe werkte. Ik zou je graag zien aanspoelen uit de Noordzee. Dan zou ik je hemelse lichaam in de duinen slepen en als een ongelovige Thomas mijn vinger steken in de 14 centimeter brede snee in je onderbuik.
Net als de Messias offerde jij je leven op voor de zonden van anderen. Jouw theatrale suïcide moest de eer van het keizerlijke Japan herstellen in een wereld die was vervallen tot een gigantisch winkelcentrum naar Amerikaans model. Ook jij zocht door een bloederig einde het eeuwige leven. Vandaag geeft niemand jouw boeken nog uit zonder te verwijzen naar wat gebeurde op die zonnige novemberdag in 1970.
Met vier mannen van je privémilitie gijzelde je de legercommandant in zijn kantoor. Op zijn balkon bracht je een speech die een staatsgreep moest inspireren. Het lokte enkel het hoongelach van de soldaten uit. Je ging terug naar binnen en pleegde seppuku door je buik open te snijden. Je zenuwachtige kameraad slaagde er niet in om de genadeslag toe te dienen. Nadat zijn derde poging was mislukt, pleegde ook hij zelfmoord, en moest een derde man jullie hoofden afhakken. Tegen dan stonk het hele kantoor naar jouw ingewanden.
Nadat ik je heb afgedroogd en naar huis heb gebracht, vraag ik of je het nu anders zou aanpakken. Of moest jouw zelfmoord – een kluchtige anticlimax, ontdaan van krachtige symboliek – net de banaliteit van een stervend lichaam onthullen, zoals die houten beelden waarin Jezus zijn ogen wegdraait terwijl tranen op zijn kotsgroene wangen stollen? Je antwoordt waarschijnlijk dat jouw bewuste, kitscherige zelfmoord de ultieme vorm van performance art was. Jouw dood was het punt waarop werkelijkheid en kunstmatigheid eindelijk in elkaar overvloeiden: een handeling die tegelijk onomkeerbaar reëel en tot in de puntjes geënsceneerd was. Een persoonlijke dood achter het masker van een politieke daad.
Dan zouden we dineren. Jouw biopic uit 1985 speelt in de achtergrond en live geef je commentaar op de acteerprestaties. Wanneer we achteraf in een maanverlichte olijfgaard naar The Weeknd luisteren, begin ik je één verschil met Jezus kwalijk te nemen. Christus wou een gemeenschap vormen op basis van zelfverzakende liefde. Jij kon enkel je zondige ego overstijgen door te dromen van een nationalistische groep verbonden door militaire discipline. Een gevecht barst los tussen ons en ik zou, in dat gestoei, de golvende vormen van je rugspieren voelen, merken hoe onze bezwete borstkasten aaneenkleven, en jou een kus geven.
Jouw theatrale suïcide moest de eer van het keizerlijke Japan herstellen in een wereld die was vervallen tot een winkelcentrum
Mishima als SintSebastiaan.
Voordat je ’s ochtends weggaat, vraag ik je om uit Het gouden paviljoen de passage te reciteren waardoor ik begon te worstelen met jouw nalatenschap. Het werd me destijds, tot jouw horror, voorgedragen door een Deense vriendin in een luxebar midden in het Financial District van New York: ‘Op een nacht lag ik, weggezonken in troebele fantasieën, aan Uiko’s lichaam te denken. Ik kon niet in slaap komen, sloop in het donker uit bed, trok mijn gymschoenen aan en ging naar buiten in het schemerduister van de zomernanacht.’ Elk detail is weloverwogen en zorgvuldig geschikt. En hier blijkt dat jouw constante fixatie op de troebele dood vooral een middel was om een scherpere band met het leven aan te wakkeren. ‘Ik wilde leven.’ – met die drift eindigt het boek.