Voor veel olielanden is het ‘drill or die’
De extreem lage olieprijs wurgt tal van ontwikkelingslanden die zwaar afhankelijk zijn van het zwarte goud. Een diepe economische crisis dreigt.
BRUSSEL I De verborgen slachtoffers van de verbeten prijzenoorlog op de oliemarkt, worden ze wel eens genoemd. Of nog cynischer: collateral damage. In de schaduw van de clash tussen zwaargewichten als SaudiArabië, Rusland en de VS dreigt een aantal kleine(re) olieproducerende landen de zwaarste prijs te betalen.
Veel van die zogeheten ‘petrostaten’ zijn economisch zwaar afhankelijk van de inkomsten uit het zwarte goud. Het zijn zogeheten monoeconomieën, die hoofdzakelijk draaien op het oppompen en verkopen van ruwe olie. Hun volledige overheidsbudget hangt er vaak van af. Wanneer de olieprijs dan plots spectaculair in elkaar klapt en zakt naar het laagste niveau sinds 1999, dreigt in tal van die olieproducerende landen een economische ramp.
‘The shaky six’
Bij gebrek aan kapitaal en middelen om hun olieproductie op korte termijn fors te verhogen, riskeren met name Nigeria, Algerije, Angola, Irak, Libië en Iran in een diepe economische crisis te verzinken. ‘The shaky six’, worden ze in de Financial Times genoemd door Helima Croft, hoofdanaliste voor de grondstoffenmarkt bij RBS Capital. Volgens een recent rapport van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zullen
€ 44,90
adviesprijs ze hun inkomsten dit jaar met 50 tot 85 procent zien teruglopen. Dat zal volgens de IEA (en Croft) verregaande gevolgen hebben op zowel politiek, sociaal als economisch vlak. Want naast het bestrijden van de coronacrisis zal er in die landen zwaar bespaard moeten worden.
Landen als Nigeria en Angola bijvoorbeeld – de twee grootste olieproducenten van Afrika – raken hun ruwe olie aan de straatstenen niet kwijt. De olie is vaak al opgepompt, maar drijft op zoek naar een koper nutteloos rond in grote tankers die voorlopig dienst doen als opslagplaats. Zonder bestemming. Nigeria alleen heeft ondanks fikse prijskortingen al 60 van die spooktankers rondvaren, meldt Reuters. Angola, de tweede grootste producent van het continent, zit in een gelijkaardig schuitje.
Oliedollars als smeergeld
Beide landen zijn extreem afhankelijk van olieinkomsten – Nigeria voor 80 procent van zijn exportinkomsten en Angola zelfs voor 95 procent – en hebben hun overheidsbudget dit jaar berekend op een gemiddelde olieprijs die ruim dubbel zo hoog ligt als vandaag. En dat was voor de coronacrisis en de prijzenoorlog op de oliemarkt. Nu is de olieprijs die nodig is om de begroting uit de rode cijfers te houden, nog veel hoger (zie grafiek). Beide landen zullen de komende jaren dan ook verplicht zijn om fors te snoeien in de overheidsuitgaven.
En dat wordt een delicate evenwichtsoefening. In Nigeria zijn de olieinkomsten vaak het bindmiddel tussen tal van regio’s, politieke klassen en stamhoofden. De oliedollars helpen de spanningen te verminderen tussen het rijkere, christelijke zuiden en het verarmde, noordelijke moslimgedeelte van het land. Terwijl ook de milities in de olierijke Nigerdelta rustig gehouden worden met smeergeld afkomstig van de oliehandel.
Angola was dan weer net uit een diepe financiële put aan het
Ook verkrijgbaar: kruipen die was achtergelaten door de wurgcontracten van Chinese schuldeisers. In een land dat bijna geen binnenlandse industrie bezit en waar bijna alles geïmporteerd moet worden, had het fragiele Angolese regime net plannen bekendgemaakt om de economie te diversifiëren richting mijnbouw en agroindustrie. Die plannen moeten nu wegens een dreigende economische recessie wellicht jarenlang de koelkast in.
Onder IMFcuratele?
‘Dit is een imminent gevaar voor de natie en haar toekomst’ MODHER MOHAMMED SALEH Economisch adviseur van de Iraakse regering
In andere petrostaten dreigt de ramp nog veel groter te worden. Algerije bijvoorbeeld was voor de berekening van het overheidsbud
standaardshop.be