Is er een speciaal hersencentrum voor schaken?
‘We kennen allerlei “hersencentra”. Zo is er het taal en het bewegingscentrum. Is er ook een “centrum” dat betrokken is bij schaken?’, mailt Guido Van Horebeek. ‘Hoe onderzoekt men de hersenwerking van gewone en professionele schakers?’
‘In de wetenschappelijke literatuur wordt inderdaad gesproken over centra die een grote rol spelen bij bepaalde taken’, zegt hersenonderzoeker Richard van Wezel (Radboud Universiteit). ‘Die inzichten komen vooral uit laesiestudies bij mensen bij wie een hersengebied niet meer werkt. Tijdens oorlogen is daar veel kennis over opgedaan met soldaten die op een specifie ke plek in de hersenen gewond zijn geraakt.’
Het is ook bekend dat je bij de schaaksport bepaalde delen van het brein moet aanspreken. Denk bijvoorbeeld aan de occi pitale kwabben, die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van visuele informatie. ‘Toch kun je niet spreken van een “schaakcentrum”’, zegt Van Wezel.
Hersenen van professionele schakers verschillen mogelijk van die van amateurs, maar die verschillen moet je vooral zoeken in de wijze waarop talloze hersengebieden met elkaar communiceren, aldus de onder zoeker. ‘Uit alle studies blijkt dat iets com plex als schaken zeker niet gedaan wordt door één hersengebiedje, maar door een netwerk.’
Wie denkt dat fervente schakers grote hersenen hebben, komt bedrogen uit. Zwitserse onderzoekers vergeleken de hersenen van twintig professionele schakers – onder de proefkonijnen zaten drie grootmeesters (de hoogst haalbare titel in deze tak van sport) – met die van twintig onervaren spelers met MRItechnieken. Ze beschreven hun bevindingen in het artikel ‘The architecture of the chess players’ brain’ in 2014 in het wetenschappelijke tijdschrift Neuropsychologia.
De elitespelers bleken dunnere hersenschorsen te hebben met minder grijze stof. Ook twee dieper gelegen hersengebieden, de nuclei caudati, bleken kleiner bij spelers met veel jaren aan ervaring. De nuclei caudati zijn vooral bekend om hun rol in motorische processen, maar ze zijn ook van belang voor het leren en het geheugen. Voorts zagen de onderzoekers dat de neurale netwerken die de hersendelen met elkaar verbinden, minder wijdvertakt waren. Mogelijk functioneren ze daardoor efficiënter.
Groter is niet altijd beter, als het op hersenen aankomt. De koppeling tussen hersengrootte en denkvermogen is complex. Het is bekend dat de hersenschors krimpt met de leeftijd en dat onze cognitieve vermogens met die verschrompeling verminderen. Maar er zijn er ook cognitieve aandoeningen bekend die juist samenhangen met vergrote hersenen. Amusie – muziekdoofheid – is daar een voorbeeld van.
Elitespelers bleken dunnere hersenschorsen te hebben met minder grijze stof
De onderzoekers houden wel een slag om de arm. Het is ook mogelijk dat bepaalde hersengebieden bij de amateurschakers na verloop van tijd zijn gegroeid waardoor ze beter zijn gaan schaken. Bij de professionele schakers zou dat niet of minder zijn gebeurd. Doordat zij al op zeer vroege leeftijd, als kind, zijn begonnen met de sport, konden hun hersenen in de groei mogelijk al gekneed worden tot efficiënte schaakbreinen.
Vragen voor de wetenschapswinkel zijn welkom op wetenschap@standaard.be, onder vermelding van naam en woonplaats.