Siri Hustvedt over lezen in quarantaine
Waar social distancing het ordewoord van de dag is, biedt lezen een ervaring van social nearness. De Amerikaanse schrijfster Siri Hustvedt stelt zich de vraag: als je gezond en wel thuis bent, genoeg te eten hebt en je kunt concentreren op een boek, lees je dan naar je angst toe of net ervan weg?
Lezen is een intieme ontmoeting die geen social distancing vereist. In de beperkte bewegingsvrijheid die we vandaag kennen, is het boek een gebied waar complete vrijheid mogelijk blijft. Wat iemand leest tijdens een pandemie heeft geen morele kwaliteit, lijkt me. Het morele besluit is al genomen: bescherm jezelf om anderen te beschermen. Blijf in je hok als je kan. Maar niemand is verplicht om zich te verdiepen in de virologie of in complexe, fragiele ecosystemen, in romans over de pest, of in gedichten over dood en sterven. Het zijn allemaal mogelijke keuzes – net zoals een toevlucht tot komedie dat is, een vorm die zich onderscheidt door zijn afloop: het komt allemaal goed.
Sprookjes zijn ook populair. De held of heldin wordt zwaar op de proef gesteld, maar uiteindelijk wordt hij of zij beloond met geluk. En sprookjes hebben magie. De wetten van de natuur worden terzijde geschoven en vervangen door menselijke verlangens. Mensen geloven vaak, en dikwijls zonder reden, dat hun wensen waarheid zullen worden. Lezen is een veilige weg naar een scala van indirecte genoegens.
De vraag is: als je gezond en wel thuis bent, genoeg te eten hebt en je kunt concentreren op een boek, lees je dan naar je angst toe of net ervan weg? Lezen als troost en escapisme is eenvoudig te verklaren. Maar waarom zou je lezen over wat je vreest? Sinds Aristoteles in zijn Poetica het woord catharsis gebruikte zonder precies uit te leggen wat hij ermee bedoelde, hebben filosofen zich het hoofd gebroken over het onbetwistbare feit dat mensen een vreemd genoegen scheppen in kunst die vreselijke gebeurtenissen beschrijft. Waarom willen we graag huilen om de ellende van romanpersonages? Waarom lijken gruwelijke verhalen over oorlog, moord en zelfs onbeheersbare besmettelijke ziekten enigszins de druk en zorgen te verlichten van onze realiteit, waarin overheden worstelen om plaats te vinden voor het groeiende aantal lijken in New York City?
Imaginaire kronkelwegen
Waarom zouden we ons zelfs bekreunen om kunst? Waarom verslinden we niet alle beschikbare nieuwtjes over het virus en zijn verspreiding, over het beste mondmasker of over hoe je je boodschappen moet desinfecteren om besmetting te vermijden? Is dit geen tijd van feiten versus verzinsel? ‘Houd u bij de feiten, mevrouw’, is een mantra geworden in een era van leugens, de reddingsboei waaraan de oppositie zich vastklampt om niet ten onder te gaan. Als een verklaring uit de hogere regionen – ‘Iedereen die getest wil worden, kan worden getest’ – eigenlijk betekent: ‘Bijna niemand kan worden getest omdat er geen tests beschikbaar zijn’, is publieke verontwaardiging volkomen gerechtvaardigd. Maar feiten, hoe belangrijk ze ook zijn, blijven beperkte en nietige dingen die geïnterpreteerd moeten worden.
Bijvoorbeeld: meer mannen sterven aan het coronavirus dan vrouwen – een gloednieuw feit (of mogelijk feit). Maar wat betekent dat nu echt? Het zou kunnen betekenen dat de gegevens onbetrouwbaar en onvolledig zijn. Of het kan verband houden met veranderende genen op het Xchromosoom die het immuunsysteem beïnvloeden. Misschien biedt de vrouwelijke dubbele XX op de ene of andere manier bescherming. Misschien heeft het te maken met het feit dat mannen meer onbehandelde gezondheidsproblemen hebben dan vrouwen omdat ze minder vaak naar de dokter gaan – een sociologische realiteit die hen kwetsbaarder maakt. Machistisch stoïcisme wordt risicofactor.
Wat kan fictie, met zijn imaginaire kronkelwegen te bieden hebben op zo’n moment, behalve ontsnapping in het onwerkelijke?
Je kunt je gemakkelijk een schrijver voorstellen die met dit mogelijke feit aan de haal gaat en het uitvergroot: alleen mannen zijn vatbaar voor een ziekte die de wereld in haar greep heeft, een plaag die de XY dementerend, fragiel of dood achterlaat. Het voortbestaan van de soort komt in het gedrang. De schokkende cijfers van zieke en stervende mannen hebben de eeuwenoude hiërarchie op zijn kop gezet. Alle gezag ligt nu bij de heldere hoofden en sterke handen van diegenen die lange tijd als ‘het zwakke geslacht’ werden bestempeld. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is dat een hoogst dubieuze verhaallijn. Hoewel vaak het tegendeel wordt beweerd, vertoont de fysiologie van mannen en vrouwen meer gelijkenissen dan verschillen. En toch dook bijna elke roman die of verhaal dat van ver of nabij te maken heeft met epidemieën op in de ‘wat te lezen tijdens de pandemie’lijstjes. Heeft het bestaan van die lijstjes op zich iets meer te betekenen dan dat de cultuurpagina’s en schermen moeten worden gevuld met iets actueels en relevants?
Comfort food
In een land dat neerkijkt op de geesteswetenschappen en de STEMvakgebieden als zaligmakend beschouwt, een land dat bezuinigt op alle kunsten, een land waarin poëzie, de roman en kunst in het algemeen worden bekeken als wollig, illusoir spul voor vrouwen (die het belangrijkste publiek van alle kunst zijn), heb ik me afgevraagd waarom er op dit moment overal artikelen verschijnen over fictie. Een aantal van deze schrijvers zijn geen literatoren, maar ze hebben zich toegelegd op het promoten van de wijsheid van het denkbeeldige. Albert Camus’ De pest verkoopt goed. In Frankrijk voert het de bestsellerlijsten aan. Pale horse/Pale rider van Katherine Ann Porter, dat over de Spaanse grieppandemie van 1918 gaat, werd vanonder het stof gehaald. Ik las het opnieuw. De beschrijvingen van koortsdromen zijn buitengewoon.
Ik heb niemand gelezen die duidelijk uitlegt waarom sommige mensen zich tot literatuur wenden tijdens een crisis, maar ik vermoed dat in deze literaire heropstanding het impliciete begrip meespeelt dat ‘het nieuws’ en ‘feiten’ onpersoonlijk zijn. Zelfs als ze worden gebracht als persoonlijk verhaal vullen ze een ‘slot’, het ‘hartverwarmende verhaal’ bijvoorbeeld – een aandoenlijke peuter die dertig seconden lang door het raam naar opa zwaait, of een nobele verpleegster in ‘de frontlinie’, of de lieve jonge vrouw die boodschappen doet voor haar oude buurvrouw. Ze zijn bedoeld als een kortstondige opsteker voor de lezer of kijker ‘thuis’. De emotionele manipulatie is berekend. Maar goede literatuur brengt het persoonlijke naar een heel ander terrein en tilt de ervaring naar een collectief niveau.
Er zijn talloze romanschrijvers die hun lezers even genadeloos manipuleren als televisieproducers doen. Ze vervullen de verwach
Sinds Aristoteles in zijn
Poetica het woord catharsis gebruikte, hebben filosofen zich het hoofd gebroken over het feit dat mensen een vreemd genoegen scheppen in kunst die vreselijke gebeurtenissen beschrijft
tingen van hun lezers en hun boeken verkopen als zoete broodjes. Ze dienen een belangrijk doel, te vergelijken met wat comfort food doet.
Zelf kwam ik tot de vaststelling dat sommige detectiveromans door me heen glijden als water, en als ik er een tegenkom die ik eerder al heb gelezen, merk ik dat pas laat of zelfs helemaal niet. Dit soort lezen is als chocolade eten in bed. Ik ben er helemaal voor in. En toch, misschien hunkeren sommige lezers op momenten waarop de dood dichtbij en misschien op handen is naar een ervaring die verder reikt dan wat ze verwachten, verder dan de eindeloos herhaalde platitudes op radio, tv en het internet. Mijn eigen tolerantie voor de ademloze berichtgeving over het virus is gekelderd. Tegenwoordig zet ik ze uit.
Waanzinnige feestvreugde
Op het laatste etentje dat ik bijwoonde, op 7 maart, kwam Boccaccio’s Decamerone (13501353) ter sprake. Op 11 maart werd ik ziek, niet ernstig. Ik had hoofdpijn en rillingen, mijn lichaam deed pijn, ik moest hoesten en was kortademig. Maar koorts had ik niet. Ik lag een week in bed en daarna werden de symptomen milder. Ik herstelde.
Er waren geen tests, dus ik weet niet of het covid19 was of iets anders, maar Boccaccio’s boek, dat me al lang na aan het hart ligt, bleef door mijn hoofd spoken, en ik nam het opnieuw ter hand.
De proloog geeft een levendige beschrijving van ‘de dodelijke pestilentie’ die zich een weg door Florence baant. Het beschrijft de appel en eivormige tumoren die groeien in de liezen en oksels van de getroffenen, de verspreiding via menselijk contact en via het aanraken van besmette kleding. De verteller beschrijft ook de verschillende reacties op de pest. Van degenen die zich terugtrekken om in afzondering een leven van ingebeelde veiligheid te leiden, tot anderen die zich in een waanzinnige feestvreugde storten en elk gezag tarten. Een derde, meer gematigde groep probeert verstandig te handelen en noch doodsbang noch achteloos te zijn. Maar iedereen is kwetsbaar. De lijken stapelen zich op en de stad wordt een grafkelder. Het werkte louterend om dit te lezen.
De zeven vrouwen en drie mannen die in de Decamerone de pest ontvluchten en naar het platteland trekken, vertellen elkaar verhalen om de tijd te doden terwijl de kiemen van de dood door de stad razen. Ze vertellen elkaar levendige verhalen vol passie en esprit, tragische en komische verhalen. Verhalen over onze kwetsbare erotische en vergankelijke lichamen, over in leven zijn en tegelijk weten dat we zullen sterven. Ze gaan over de vlucht die onze verbeelding neemt – in goede en kwade dagen. Het zijn verhalen voor vandaag.
‘Fairy tales and facts: on how we read in a pandemic’ werd voor het eerst gepubliceerd op The Literary Hub op 13 april 2020. Siri Hustvedt
Vertaald door Veerle Vanden Bosch