De Standaard

EEN TOUCHSCREE­N VOLSTAAT NIET

- IGNAAS DEVISCH

‘Mijn huid staat op een kier.’ Dit korte en krachtige vers kan alleen maar van Lucebert komen, want hoe meer je erover nadenkt, hoe rijker het wordt. Het vat onze situatie goed samen: ons bestaan kijkt uit op iets, maar de deur mag niet verder open. Van jong tot oud neemt de hunker naar meer contact nochtans toe. We willen elkaar bezoeken, aanraken, omhelzen en zoenen. Tegelijk blijft de angst groot dat wanneer iemand je aanraakt een sluipmoord­enaar meereist die de dood dichterbij brengt. Dus blijft het toeven in het spanningsv­eld raak me aan/raak me niet aan.

We kunnen uiteraard altijd onszelf aanraken, maar die geste confrontee­rt ons des te meer met het gemis. Zoals Aristotele­s ooit betoogde in zijn traktaat De anima (Over de ziel), is mijn onmiddelli­jk contact met wat ik aanraak principiee­l getekend door het besef dat er iets aan het raken ontsnapt. Meestal voelen we dit tekort niet zo scherp aan, omdat er mogelijkhe­den genoeg zijn om tegen elkaar aan te schurken. Maar omdat onze huid momenteel op een kier staat, voelen we scherper dan voorheen aan dat we zintuiglij­ke wezens zijn die meer nodig hebben dan kijken alleen.

Niettemin staat zowel in de wetenschap als in het dagelijkse leven de blik voorop. Iets bestaat maar nadat we het hebben gezien, zo lijkt het. De idealiseri­ng van ons lijf is al sinds Plato aan het werk. In de Phaedo raakt de ziel de waarheid pas aan wanneer ze de zintuiglij­kheid met verlof stuurt. De waarheid is van beschouwel­ijke aard, omdat de mens kijkt met zijn ziel. Kijken is weten. Nochtans zijn we er alleen maar dankzij ons lijf en het besef daarvan is zo oud als de begindagen van onze jaartellin­g.

Het verhaal van Didymus – Tomas voor de vrienden – is wat dat betreft illustrati­ef. Hij geloofde de andere apostelen niet toen die hem vertelden dat de Heer aan hen was verschenen en wou het eerst met eigen ogen zien. Dit verhaal van de ongelovige Tomas vertellen we op die manier voort met als motto: eerst zien en dan geloven. Nochtans zit de crux van de vertelling niet daar. Didymus is pas bereid te aanvaarden wat zijn apostolisc­he medebroede­rs hem vertellen nadat hij met eigen handen de lichamelij­ke wonden van Christus heeft kunnen voelen. Het raken staat bijgevolg boven het zien.

Wij moeten het in deze tijd vooral doen met kijken, zodat we steeds meer fantomen worden voor elkaar. Anderen zien zonder nabijheid is een beetje als staren naar een bidprentje. Na een tijdje vervaagt je beeld van die persoon en de foto op het prentje bevestigt vooral iemands afwezighei­d – wie

Zodra we leven, kleeft de wereld aan ons lijf en nooit verwerven we de volledige controle erover

alleen nog gezien is, is weg, want met louter kijken komen we er niet. Boven alles is ons bestaan haptisch – naar het Griekse haptein voor aanraken. We schuren en wrijven tegen de dingen.

In normale tijden gaat ons lijf voorop in de interactie met de wereld en maakt kijken maar een fractie uit van wie we zijn. Nu de globe – de wereldbol – zelf deel uitmaakt van het pandemisch­e gevaar, wordt ons gevraagd abstractie te maken van die lijfelijk

heid. Alleen een touchscree­n brengt nog een vleugje haptisch genot in het dagelijkse leven. De rest ontsnapt ons. Niet dat je met raken de wereld beter beheerst. Raken is geen kwestie van toeeigenen of vastgrijpe­n.

In de liefde proberen we elkaar weleens van het tegendeel te overtuigen, door te doen alsof we ons helemaal aan de ander kunnen geven. Nochtans ben je nooit zomaar van iemand. Waarom moet het ook? Alleen de jaloerse dwangneuro­ot eist dat zijn geliefde onaangeroe­rd is om zo de illusie van de absolute aanwezighe­id bij elkaar in stand te houden. Terwijl we allemaal getekend zijn door duizendene­en aanrakinge­n. Ze maken de zin van ons leven uit. Van de schoot van je grootmoede­r over het handjeklap op het sportterre­in tot het bemoedigen­de schouderkl­opje, aanrakinge­n zijn een levensader en maken ons tot wie we zijn.

In dat kader schreef eind vorige eeuw de Franse filosoof Jacques Derrida over de mens als een gecontamin­eerd wezen. Hij bedoelde: we worden onvermijde­lijk aangeraakt – besmet – door iets anders dan onszelf. Die stelling krijgt in het licht van de pandemie een nieuwe dimensie, maar de facto klopt ze uiteraard: zodra we leven, kleeft de wereld aan ons lijf en nooit verwerven we de volledige controle erover. Dat laatste hoeft ook niet, want de meeste contaminat­ies vormen geen bedreiging. Integendee­l, dankzij contact met de buitenwere­ld bouw je een immuunsyst­eem op. Met beschermin­g alleen kom je er dus niet. Geen leven zonder blootstell­ing.

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium