De politiek keert terug, helaas ook de Belgische
et hoeft niet te verwonderen dat de regering-Wilmès II water begint te maken. De meeste partijen die haar steunen of vanuit de oppositie gedogen, waren er nooit met hun hart bij. Die regering is slechts een restant van het – opa, vertel nog eens over vroeger – eind 2018 al gestrande ‘Zweedse’ kabinet. En voorts zetelt Sophie Wilmès (MR), na een niet zeer spectaculaire passage als minister van Begroting, ook maar in de Wetstraat 16 omdat de bewoner ervan, Charles Michel (MR), de exit richting Europa koos – en omdat de politiek er sindsdien niet in slaagt om een federale regering op de been te brengen.
Dat gebrek aan verantwoordelijkheidszin van de politiek zou des te schrijnender zijn geweest als België de coronacrisis had moeten ingaan met die almaar verdampende regering in lopende zaken. Dus kreeg die even de volle bevoegdheid, als minderheidskabinet, in principe tot september, feitelijk wellicht slechts tot juni. Met volmachten, die ze naar verluidt amper nodig heeft.
Politiek België heeft, anders dan veel andere Europese landen, geen ervaring met minderheidsregeringen. Het lust die ook niet. Leidende politici kiezen liever voor het brutale machtsspel. Ze verkeren, opgejut door opiniepeilingen, permanent in campagnemodus, ook nu. Niemand krijgt cadeaus, welk ‘algemeen belang’ ook moet wijken. Een wekelijks overleg op zaterdag in een soort ‘superkern’ met de partijvoorzitters die Wilmès II het vertrouwen gaven (plus de N-VA, die dat niet deed), zou de regering parlementair wat meer body moeten bezorgen. Maar ook die curieuze formule levert vooral frustratie op. De oppositie moppert dat ze er maar voor spek en bonen bij zit, de meerderheid moppert dat ze er alleen gemopper te horen krijgt over futiliteiten die haar niet interesseren.
Het is de voorspelbare uitkomst van een klassieke particratische ‘oplossing’: op zaterdag krijgt de oppositie min of meer een zeg in dat opgetutte kernkabinet, de andere dagen van de week behoort ze zichtbaar niet tot de regering en weigert ze medeverantwoordelijkheid voor wat het kabinet doet.
Dat kwam eerst nog goed uit: dat Wilmès en de haren het maar oplossen. Als de dijk het dreigt te begeven, valt ook niet veel te discussiëren over de zandzakjes die de bres moeten dichten – de experts leggen het wel uit. Hoewel: onder andere Nederland en Groot-Brittannië (en nu ook Zweden) kozen eerst niet voor de lockdown, maar voor de massaimmuniteit, een optie die (toen) ook steun genoot in de wetenschap. En de politici kozen er des te gretiger voor, omdat het paste bij hun politieke principes, waarin onder meer de continuïteit van het economische leven vooropstaat. Zelfs in de exacte wetenschap bestaat altijd meningsverschil en discussie (daaraan ontleent het vak ook zijn dynamiek, vitaliteit en vooruitgang), en daaruit kiezen politici wat hen het beste uitkomt.
Nu de pandemie in een tweede fase komt, krijgen politici nog meer bewegingsruimte – experts leggen alleen de parameters nog vast. Zoals toen de Nationale Veiligheidsraad vorige vrijdag knopen doorhakte. Zo viel er te kiezen tussen de heropening van de kleinhandel en de verruiming van het sociaal contact voor de bevolking. Het werd: afspreken in de Hema. Zich verplaatsen? Openbaar vervoer is slechts de laatste optie. Sporten? Toch alleen elitaire sporten als golf of tennis. Bij uitbreiding: dat de Vlaamse minister van Onderwijs niet genoeg laptops kan vinden om kansarme jongeren thuis een faire kans te geven? Jammer maar helaas – voor hen.
Hoe diep de politieke argwaan over de federale regering woekert, bleek in de kritiek op die fameuze persconferentie van vrijdag, waarbij de deelstaten overigens geheel buiten schot bleven. Er ging zoveel kritiek naar het tijdstip of de vorm ervan, dat maar weinigen nog letten op de inhoud, vooral dat alle maatregelen voorwaardelijk zijn, afhankelijk van hoe het virus evolueert, al stond dat zeven keer in die vermaledijde powerpointpresentatie. Het gebeurde al eerder dat die Veiligheidsraad ten onrechte kritiek kreeg. Over de richtlijn voor bezoek aan woonzorgcentra, bijvoorbeeld, die het gevolg was van een gebrek aan afspraken in de Vlaamse regering. Of over de ‘verwarde communicatie’ over de doe-het-zelfzaken, die ook andere winkels inspireerde om de deuren te openen. Maandag stelde de Raad van State daarover dat de regeringsbeslissing helder genoeg was en dat die vermeende verwarring, ja discriminatie, ‘mede was ingegeven door individuele teleurstellingen die een weg naar de media hebben gezocht en gevonden’.
De scherpe polarisering in het publieke debat is allerminst bevorderlijk voor de nuance. Dat gesprek verarmt als het, zoals nu al gebeurt, slechts vervalt in oppervlakkige, vaak valse tegenstellingen, zoals tussen gezondheid en economie, privacy en veiligheid, globalisering en protectionisme, duurzaamheid en welvaart of tussen bezuinigingen en economische groei. Alsof de politiek geen rijker of complexer debat meer aankan, waarin bredere belangen tegelijk worden behartigd. Dat belooft niets goeds als straks de verdere exit uit de lockdown op de agenda staat. Dan zal het al veel minder gaan over volgen wat de Wereldgezondheidsorganisatie stelt en wat de experts daarvan denken. Dat wordt per definitie een gesprek met een hoog politiek en ideologisch gehalte.
Het verlangen om terug te keren naar de tijd voor de lockdown is ongetwijfeld groot. Maar ook hier hoeft geen valse tegenstelling te bestaan: het zou jammer zijn om te verzuimen lessen te trekken uit de crisis. Of om dat gesprek over te laten aan de immer toondove particratie. Haar gebrek aan fantasie en aan politieke wil kennen we al.
De scherpe polarisering van het publieke debat vervalt te vaak in valse tegenstellingen, alsof de politiek de nuance niet meer aankan