De Standaard

HET EINDE

-

‘Volgens mij denkt iedereen onbewust graag na over de dood, zonder dat daar veel over gesproken wordt. Ik denk er in elk geval superveel over na, misschien zelfs te veel. En dan vooral over hoe bang ik ben om te vroeg dood te gaan. Voor de dood zelf ben ik niet bang — iedereen kan sterven, ik dus ook, denk ik — maar wel om te vroeg te gaan. Want ik leef zo graag en ik ben zo nieuwsgier­ig, ik wil alles meemaken en overal bij zijn, ik wil weten wat het is om tachtig, negentig, honderd te zijn, ik wil zo graag een oude vrouw worden… en zelfs dan zal ik het wellicht nog te vroeg vinden om te sterven.’

‘Veel mensen in mijn familie worden echt oud; heel wat nonkels en tantes van mijn moeder zijn bijna honderd geworden. Mijn moeder heeft met hen gesprekken gevoerd op hun sterfbed. Eén van die tantes zei vlak voor ze doodging: “‘t Leven, dat is een rookwolksk­e deur de cave.” Is dat geen prachtig beeld? Een wolkje door de schoorstee­n, en pff, weg. Gewoon een zuchtje en gedaan. Dat geloof ik ook. Het leven gaat zo snel: ik zie dat aan de jurkjes van mijn dochters, die zijn elke maand te klein. Zo snel als zij uit hun kleren groeien zal ik oud en dood zijn.’

‘Afscheid moeten nemen vind ik een ondraaglij­ke gedachte; ik krijg de bibber op mijn lijf als ik daar aan denk. Ik denk dat ik heel hard bezig zou zijn met het idee dat ik aan iedereen de juiste dingen gezegd zou moeten hebben en hele dagen afscheidsg­esprekken voor zou bereiden. En dat ik zou proberen al het onzegbare uit te spreken, ook al weet ik dat het niet kan; wat ik ook zou zeggen, het zou daar maar een flauw afkooksel van zijn. Ik denk dat je op dat moment beter zwijgt en diep in elkaars ogen kijkt. Maar ik ben een babbelaar, ik praat altijd alles vol: ik zou gegarandee­rd te veel praten, en de lolbroek in de kamer zijn die iedereen probeert op te peppen. Dat zou ik jammer vinden.’

‘Het liefst zou ik sterven zonder veel voorbereid­ing, en zonder dat het zich aankondigt. Gewoon in een stoeltje in mijn tuin — of als ik tegen dan in een rusthuis zit, dan toch graag één met een park met grote dikke bomen. Dat is mijn droomscena­rio: dat ze mij daar zetten in namiddag, zo van “Marieke, doe maar een dutje” en dan gewoon mijn ogen toedoen en weg zijn. Dat beschrijft en performt, regisseert en doceert. Deze lente wordt haar debuutroma­n ‘Bult’ uitgegeven bij Uitgeverij Vrijdag. staat. Toen wij hier in Brugge kwamen wonen, vertrok onze buurman, een gekke kunstenaar, een week later met zijn vrouw naar een klein huisje in de Ardennen. We kenden elkaar niet, hadden alleen eens verkennend in elkaars ogen gekeken en dat was ons bevallen. Voor zijn vertrek gaf hij mij een dik boek cadeau, over poppen; pas maanden later ontdekte ik dat in dat boek een kaartje zat: “Voor Marieke. Er zijn er die komen en er zijn er die gaan.” Achteraf hoorde ik dat hij kort nadien gestorven was: zijn vrouw had hem gevonden op een stoel in de tuin. Hij zat daar gewoon, dood te zijn. Dat beeld is altijd blijven hangen in mijn hoofd, wellicht door dat kaartje, en ik heb altijd gedacht: zo wil ik ook gaan. In mijn boek, Bult, is dat het laatste beeld dat we van een oude vrouw zien: ze zit, levend of dood, dat weten we niet, in een gekleurde tuinstoel onder haar boom.’

‘Na mijn sterven moeten ze mij natuurlijk niet te lang op dat bankje laten zitten. Het liefst wil ik snel gevonden worden, en dan een mooie begrafenis krijgen. Muziek hoort daar onlosmakel­ijk bij, omdat het heel hard raakt aan die snaar van het onzegbare — dat wat ik daarnet heb proberen te vertellen. Daarom zou ik ook het liefst hebben dat mijn man, Jeroen, niet eerst sterft, want hij kan geweldig goed begrafenis­muziek uitkiezen. Hij heeft dat ook voor zijn grootouder­s gedaan, echt prachtig, en na zo’n dienst vraag ik hem altijd: “Mag ik als eerste gaan, en kies jij dan mijn muziek?” Dus graag een begrafenis met veel muziek en veel volk, doe maar iedereen die ik ken, een beetje een feest ook, niet triestig, maar gewoon intens.’

‘En daarna… weet ik het nog niet goed. Of ik in een kist wil liggen of verbrand wil worden. Vroeger zou ik zeker voor de kist gekozen hebben, omdat verbrand zijn voelt als er echt niet meer zijn, maar intussen weet ik dat je er sowieso niet meer bent, dus misschien toch verbrandin­g. Maar Jeroen lacht daar altijd mee, en zegt dat als ze mij verbranden, heel de kamer keihard naar karamel zal ruiken, omdat ik één grote suikerbom ben. Wat ik wel mooi vind, eigenlijk. Zoeter dan gebrande suiker kan de dood niet zijn.’

Opgetekend door Gaea Schoeters

‘Voor de dood zelf ben ik niet bang — iedereen kan sterven, ik dus ook, denk ik — maar wel om te vroeg te gaan’

 ?? © JeRoen Murré ??
© JeRoen Murré

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium