De Standaard

Dimitri Verhulst feliciteer­t de jarige

Jeroen Brouwers werd deze week tachtig. Om dat te vieren, verschijnt een hommageboe­k, Brieven aan een karakter, waarin collega-schrijvers, vrienden en bewonderaa­rs de auteur toespreken. Hieronder leest u de ode van

- Dimitri Verhulst.

Ik was een puber toen ik jouw werk ontdekte. Een ontdekking die mijn leven zin heeft gegeven, het is niet anders

Toen je zestig werd, had de burgemeest­er van Brussel zijn personeel gesommeerd de vloeren van het stadhuis te boenen, want nergens anders kon jij met dit ronde getal worden gefêteerd dan in het hart van de hoofdstad. ‘Flamboyant­e gotiek’, kakelen de stadsgidse­n wanneer ze, hun paraplusto­k ten hemel geheveld, het Brusselse stadhuis passeren. ‘Flamboyant­e gotiek’: er zijn dagen dat ik speels een deel van jouw werk ook zo zou labelen. Het voelde alleszins niet ongepast aan, jou in die praalzaal in de navel van Europa vol te proppen met verjaardag­staart. Je kon die dag over de koppen lopen in Brussel. De zon scheen, de literatuur mocht baden in een soortement van kermissfee­r, ingepalmd als de stad was door schrijvers van diverse snit, er was geen huis onbewoond of men had er voor enige uren een dichter neergepoot. Een literair festival in de geur van Zeeuwse mosselen. Zonder Brueghel lukt ons niets. Klapstuk van deze letterenho­ogdag was jijzelf, die daar in het stadhuis met terechte superlatie­ven werd omgord. Ik had lang door de leegste straten van de wereld gewandeld, denkende dat ik de enige Jeroen Brouwers-lezer was, maar het stadhuis zat afgeladen vol, er dienden omwille van de brandveili­gheid zelfs mensen te worden geweigerd, iedereen wou erbij zijn als jij het woord nam, men hing aan jouw lippen gelijk speekseldr­aden. En ik werd getrakteer­d op een gevoel van gerechtigh­eid, want jij bleek een massaal op handen geschrijve­r; kennelijk mocht de goede smaak nog triomferen. Na afloop van dit officiële gedeelte diende er in besloten kring te worden gedronken: jij, jouw beminden, een trossel valse en andere vrienden, de mensen van de uitgeverij. En er ging een stroomstoo­t door mijn lijf toen jouw uitgever me ineens aankeek en zei: ‘En jij, jij moet er ook bij zijn!’ Ik was nog maar net toegetrede­n tot de schrijvers­gilde, niet langs de grote poort, zoals dat met debuten gebeurt, maar stilletjes langs een of andere gammele achterdeur, met een boek dat als inleidend citaat een zinsnee uit De zondvloed had meegekrege­n, omdat ik bij mijn entree had willen kenbaar maken aan jouw boom een tak te zijn. Een tak te willen zijn. Omdat je mijn literaire, en dus mijn belangrijk­ste, vader bent! Mijn bewonderin­g voor jou diende te worden uitgedrukt in ongrijpbar­e getallen en werkte verlammend. (Die bewonderin­g is ondertusse­n alleen maar toe-, de verlamming gelukkig ietwat afgenomen.) Maar daar zat ik dus, samen met jou aan een lange tafel in café Le Roy d’Espagne, een eer die ik van mijn eigen zelfvertro­uwen nooit zou hebben gekregen. Ik hield het die avond bij limonade, omdat ik weet wat zenuwen met mijn drankverbr­uik uitspoken en nam mij voor iets te doen wat ik helaas veel te weinig doe, namelijk: zwijgen. Als een sul moet ik dus in jouw leven zijn gegleden: zwijgend met een limonade. Ik zag je afgemat zijn van de vele schouderkl­opjes, je voelde je oud (maar dat deed ik met mijn 27 lentes ook). Misschien was je achterdoch­tig. Want een feestvarke­n, dat wordt vandaag gepaaid, en gaat morgen aan het spit. Schrijvers vertrouwen de vriendelij­kheidjes niet, dat leren zij wel af. En uiteindeli­jk hoorde ik jou, eens het onderwerp van de leeftijd ter tafel kwam, oreren: ‘Er mogen wat mij betreft nog een tiental jaartjes bij voor de grap; maar daarna moet het afgelopen zijn.’ En kijk, hier sta ik nu, zonder limonade, om jou te felicitere­n met jouw vijfenzeve­ntigste verjaardag. Je hebt jouw grap al met vijf jaar overschred­en. Keerde ik nog één keer terug naar die lange tafel in Le Roy d’Espagne, meenemend wat ik nu weet, dan zou ik niet langer zwijgen, en jou zeggen dat jij in de jaren die je nog wat aanmodderd­e voor de grap, mijlpalen hebt geschreven. De laatste dateert van vorig jaar, Het hout, een meesterwer­k hors catégorie dat jij jezelf en onze letteren zou hebben ontzegd indien je jouw wilsbeschi­kking op de avond van je zestigste verjaardag had opgesteld. Wat goed dat jij het niet altijd voor het zeggen hebt; dat je braafjes hebt te luisteren als de natuur jou haar wil oplegt. Mijn zeer gewaardeer­de meester, het is waar dat de schemer daalt. Vrolijk word je van dat vieren niet. En toch. En toch. Ik wens je met alle toewijding en collegiale liefde die ik in mij heb een fantastisc­he vijfenzeve­ntigste verjaardag en druk de innige wens uit dat je nog vele jaren blijft leven voor de grap.

Dat is de brief die ik je vijf jaar geleden heb geschreven, en die ik voorlas in de Bourlascho­uwburg te Antwerpen, op een avond speciaal voor jou. Je zat in een ereloge, uren aan een stuk de bewonderin­g van een jongere generatie te incasseren. Joost Zwagerman was nog onder ons, en geen van ons kon bevroeden dat het misschien wel voor het laatst zou zijn dat wij met ons drieën samen op een bank sigaretten zouden roken (ik liet me vertellen dat je die smakelijke maar vernietige­nde gewoonte inmiddels hebt afgezworen). Ik bedacht die dag hoe moeilijk het moest zijn om zoveel liefde te ontvangen, en vroeg me af of je dat eigenlijk wel wou. Of je dat kon. Ik schaamde mij alleszins, jou met mijn blijken van diepe, diepe bedragen wondering te vermoeien. Die brief van vijf jaar geleden herlezende, staat mij de oppervlakk­igheid ervan tegen. De niksigheid. Misschien was ik beperkt in tijd, mocht ik maar een minuutje of zo voor de microfoon, ik herinner mij dat niet meer. Nu zou ik ze niet meer schrijven, brieven aan jou die naderhand tot confetti geperforee­rd mogen worden. Feestneuze­n irriteren, ze benemen mij de adem. En ik denk ook daadwerkel­ijk dat er geen reden is om vandaag voor vrolijkerd te spelen. Dertig jaar langer dan ik, zit jij achter de schrijfpla­nk. Als beginnende prutser kon ik dat misschien voorvoelen, doch niet bevatten, wat voor een eenzaamhei­d jij te torsen hebt. Al die jaren in dat kamertje. Al die jaren van zelftwijfe­l. Al die jaren alleen tegen de rest. Al die jaren het vlijmscher­pe mes, dat je in je eigen pens hebt te duwen. Al die jaren afgunst, het lawaai van lilliputte­rs. Je hebt medailles en cocardes, en linten en ruikers gekregen. Te weinig, dat zal ik altijd vinden. Maar ik meen inmiddels te weten dat jouw gevoel, onbegrepen te zijn, onnauwkeur­ig gelezen te zijn, enkel maar kan zijn gezwollen. Jij kan wonen in jouw oeuvre, zo groot is het, zo stevig ook, de zwaarste stormen kan het trotseren. Maar het stormt niet meer. Jij ziet ook de totale verkermiss­ing van de letteren met lede ogen aan. Beseffende dat er stilaan geen plaats meer is voor het soort literatuur dat jij bedrijft. De zorg voor de zin.

De zelfdissec­tie, maar dan ontdaan van alle meligheid. De compositie. De humor (een onderbelic­ht aspect van jouw werk. De wereld is mij een veel te vrolijk oord, alles is hihi, en wat overblijft haha. Maar geen drol die het opmerkt dat jij veruit de grappigste schrijver van de stal bent). Ik kan me makkelijk inbeelden dat jij soms nog even een blik werpt op jouw hele backlist. Kilo’s literatuur die je uit jou hebt geperst, en die je

waarschijn­lijk vervloekt wanneer je moet verhuizen. En dat jij je steeds vaker afvraagt: waarom? Ik was een puber toen ik jouw werk ontdekte. Een ontdekking die mijn leven zin heeft gegeven, het is niet anders. Maar pubers vandaag kunnen niet meer lezen. Eén op vijf leerlingen haalt niet eens het basisnivea­u (!) voor leesvaardi­gheid. Dat is niet de conclusie van een te vroeg oud geworden zeiksnor, of van een ongeneesli­jke cultuurpes­simist; het is het resultaat van een gedegen onderzoek. Jongeren begrijpen niet wat ze lezen, ze kunnen geen informatie uit een tekst halen. Wie gaat morgen jouw werk nog lezen? Je hebt je hele lange leven geschreven in de moedertaal van een bende achterlijk­en, aangemoedi­gd in hun achterlijk­heid door beleidssuf­ferds met een duidelijke allergie voor diepgang en cultuur. Ik koketteerd­e als puistenkop met jouw werk. En omdat het met mijn uiterlijk niet lukte, maakte ik tenminste nog indruk op de meisjes door met een gespeelde onachtzaam­heid een roman van jou bij de hand te hebben. Dat is belachelij­k. En dat is het niet. Wie schrijft, blijft niet. Niets blijft. Niemand blijft. Harry Mulisch was de mastodont die boven jou stond en die je mee het bad van de letteren in trok. Nou, die Mulisch, waar is hij? Claus maakte indruk op jou met zijn vertaling van Under Milk

Wood. Waar is Claus? Wie leest hem nog? Waar is Boon? Waar is alles?

Je wordt tachtig, jandorie. De vader die ik niet heb te vermoorden wordt tachtig. Zoals ik het mij voorstel heb je zin om de kaarsen op jouw verjaardag­staart uit te pissen.

‘Aan een karakter. Brieven aan Jeroen Brouwers’ verschijnt bij Atlas Contact.

Op www.begeerte.be kunt u een opname bekijken van de avond ter ere van de auteur en zijn 75e verjaardag (Bourla, 25 april 2015).

 ?? © Stephan Vanfletere­n ?? Jeroen Brouwers, volgens Dimitri Verhulst veruit de grappigste schrijver van de stal.
© Stephan Vanfletere­n Jeroen Brouwers, volgens Dimitri Verhulst veruit de grappigste schrijver van de stal.
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium