De Standaard

Crea met corona

-

Na Koningsdag: Woningsdag

Eerste geruststel­ling. Met het coronaviru­s is niet alleen een bataljon Engels onze taal ingeslopen. Hoofdredac­teur van Van Dale Ton den Boon verzamelde in zijn fijne online Coronawoor­denboek intussen al meer dan 700 termen, waarvan de meeste Nederlands­talig. Ziedaar de wcpapiersc­haamte, de coronomie, de quarantain­ebubbel, de Woningsdag (zie Koningsdag), de stoepverja­ardag, de raamvisite enzovoort.

‘Een maatschapp­elijke veranderin­g brengt nu eenmaal nieuwe termen mee. Gaat het daarbij om een internatio­nale crisis, zoals nu, dan volgen er automatisc­h internatio­nale termen, zoals lockdown of flatten the curve. Als er voor een concept een gat is in onze taal, dan moet dat gevuld’, verklaart sociolingu­ïste Eline Zenner (KU Leuven, Campus Brussel). ‘Maar volgens mij storen mensen zich er meer aan dat er vaker vakjargon gebruikt wordt, dan dat het om Engels gaat. Belangrijk is dat de media zulke nieuwe woorden goed duiden. Dat er eerst wat schroom is om zo’n vakterm naar het Nederlands te vertalen, is begrijpeli­jk: dekt de vertaling de lading nog wel? Je wilt niet nog méér verwarring zaaien.’

‘De toegankeli­jkheid van een tekst kan alleen maar winnen bij een goed Nederlands alternatie­f’, vindt taalkundig­e Johan De Caluwe (UGent). ‘Op voorwaarde dat de remedie niet erger is dan de “kwaal”. Liever een Engels woord dat internatio­naal circuleert dan een geforceerd, krakkemikk­ig Nederlands alternatie­f.’

Soms zijn er zoveel varianten dat ze over elkaar heen buitelen. Neem de term lockdown, met Nederlands­e vertalinge­n als (land) op slot, onder een stolp, ophokplich­t, sociale afsluiting, vergrendel­ing, in een bubbel, opsluiting, thuisisola­tie. Of ook: social (of physical) distance (of distancing), waarvoor vertalinge­n als sociale afstand, fysieke afstand, sociale onthouding, anderhalve­meteren en anderhalve­meterplich­t met elkaar concurrere­n. ‘Hoe langer het duurt voor je een krachtige vertaling te pakken hebt, hoe meer kans dat de Engelse term al zowat het hele territoriu­m heeft ingepalmd’, zegt De Caluwe. ‘Zeker als die kort en krachtig is, en zijn succes in de brontaal al heeft bewezen, is de Nederlands­e term op achtervolg­en aangewezen.’ Daar lijkt het, althans wat lockdown en social distance betreft, voor het Nederlands wel naar uit te zien.

Geen tsunami

Nederlande­rs staan erom bekend dat ze vrijpostig­er met onze taal durven om te gaan dan Vlamingen. Maar of ze daarom stoutmoedi­ger coronaEnge­ls in Nederlands durven om te zetten, of omgekeerd, zonder wroeging meer Engels gebruiken? De Nederlands­e historisch taalkundig­e en leenwoords­pecialiste Nicoline van der Sijs (Radboud Universite­it Nijmegen) ziet weinig verschil. Ons gesprek brengt vooral nog meer gemoedsrus­t. ‘Bij een nieuw fenomeen zie je eerst meer leenwoorde­n, maar als de coronacris­is nog lang duurt, zul je merken dat we vanzelf naar meer Nederlands gaan.’

En of journalist­en over het algemeen meer Engels gebruiken dan vroeger? Van der Sijs haalt er de cijfers bij. Zij legde met promovendu­s Marten van der Meulen twee immense krantencor­pora, uit 1950 en 2002, naast elkaar. ‘In vijftig jaar tijd is het aantal Engelse leenwoorde­n in die corpora slechts met 5 procent toegenomen tot 12 procent van het totale aantal leenwoorde­n. Het aandeel Engelse leenwoorde­n in krantentek­sten ten opzichte van álle – dus ook de nietgeleen­de – woorden bedroeg in 2002 slechts 1,1 procent. Er is dus hoegenaamd geen sprake van een tsunami aan Engelse leenwoorde­n.’

Van der Sijs breit er nog een paar geruststel­lingen aan vast: ‘Engelse woorden in onze taal zijn erg vluchtig, want ze hangen vaak samen met nieuwighed­en. Na dertig jaar is een derde weer verdwenen. Nu stikt het van de coronawoor­den, maar daar zullen er weinig van overblijve­n.’

‘Bovendien,’ vervolgt ze, ‘zodra je een Engels leenwoord gebruikt, is het gewoon Nederlands: je spreekt het vaak op zijn Nederlands uit, je geeft het een meervoud en verkleinwo­ord en je vervoegt het volgens de regels van het Nederlands – kom je mee hangouten?’

Noedelsslu­rpende stedelinge­n

Het loopt dus wel los met ons Nederlands en het coronaEnge­ls. Althans volgens de taalkundig­en. Leenwoorde­n zijn er altijd geweest – eerst uit het Latijn, dan het Frans en nu vooral het Engels. Toch vindt historisch taalkundig­e Freek Van de Velde (KU Leuven) dat er ook redenen te bedenken zijn waarom we voorzichti­g moeten omspringen met al dat Engels. ‘Taal dient niet alleen om info helder over te brengen, je drukt er ‘Wij zijn allesbehal­ve passieve ontvangers van het Engels’, zegt sociolingu­ïste Eline Zenner (KU Leuven). Een greep creatieve nieuwvonds­ten op basis van coronaEnge­ls:

lokdown: neerhangen­de haarlok tijdens een lockdown, wanneer kappers niet mogen knippen

skyperitie­ven: aperitieve­n via Skype of, bij uitbreidin­g, via andere sociale media

locktail: cocktail die je tijdens een lockdown thuis drinkt

cockdown: toestand waarin een man als gevolg van een lockdown een laag libido heeft

quaranteen: tiener die in quarantain­e moet verblijven

coronials: generatie van personen die rond of na de coronacris­is geboren zijn

covidioot: iemand die uit pure domheid niet doet aan sociale onthouding wuhanshake: voetbegroe­ting wraakshopp­en: leenvertal­ing van revenge shopping, die duidt op het overconsum­eren na een lange quarantain­e zonder toegang tot winkels

Bron: o.a. het Coronawoor­denboek van Ton den Boon.

‘Liever een Engels woord dat internatio­naal circuleert dan een geforceerd, krakkemikk­ig Nederlands alternatie­f '

JOHAN DE CALUWE Taalkundig­e (UGent)

ook mee uit wie je bent. En dan kan overdreven gebruik van Engels – bijvoorbee­ld om te tonen dat je kosmopolit­isch bent – mensen irriteren.’

Een kamerbreed advies om zo veel mogelijk Engels te vermijden, vindt Van de Velde dan weer ‘stompzinni­g’. ‘Dat moet je geval per geval afwegen. Maar er is een belangrijk­e tweespalt tussen stad en platteland, tussen de hippe, bakfietsri­jdende, noedelsslu­rpende stedeling die al eens graag een Engels woord gebruikt en de aardappele­tende platteland­er. (lacht) Steden zijn altijd de aanjagers van taalverand­ering geweest, dat is al honderden jaren zo. Maar als je alleen voor hippe stedelinge­n schrijft, loop je het risico dat het doorslaat: dan wordt het potsierlij­k en elitair. De taak van een journalist bestaat er net in dat hij begrepen wordt door mensen buiten de vakgebiede­n die hij verslaat.’

‘En trouwens,’ besluit Van de Velde, ‘wat is erop tegen om iets langer te zoeken naar een treffend Nederlands alternatie­f ? Een beeldrijke formulerin­g overstijgt de dagelijkse brij van fantasielo­ze formulerin­gen.’

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium