Beelden van verdriet en verlies
M Leuven bijt de spits af bij de heropening van de musea, zowaar met een nieuwe tentoonstelling. En kijk: de intieme sculpturen van ‘Rodin, Meunier & Minne’ gaan ook nog eens over lijden en universeel verdriet.
Dat wordt wennen voor de habitués. Op je stappen terugkeren kan voorlopig niet in het museum, ook reserveren is nodig. M Leuven herrijst maandag met een verplicht zigzagparcours, waar je met maximaal vier bezoekers per tijdslot (en per kwartier) aan de start verschijnt. Het voert door de vaste collectie, maar niet door alle zalen. Desgewenst krijg je een audioguide mee. Die wordt bij elk gebruik ontsmet.
Onderweg passeer je een Man van smarten van Dirk Bouts, een frappant topwerkje dat onlangs aangekocht werd. De ‘schilder van de stilte’ behoort tot de sterkhouders van M Leuven. Net als de laatmiddeleeuwse Brabantse beeldhouwkunst, die ook het referentiepunt vormt
Meunier & Minne.
Zo hoort al meteen een lijdende Verlosser uit de zestiende eeuw bij het kwartet van beelden waarmee de comebacktentoonstelling opent. Ze staan er prominent, vier op een rij: een Christus op de koude steen van de Bormandynastie naast de Denker van Rodin, de Puddeler van Constantin Meunier en de Treurende moeder met twee kinderen van George Minne.
De vormelijke verwantschap frappeert: je ziet vier figuren in een gebogen houding. Ook de steen keert terug. Daarnaast is er een inhoudelijke link. De drie kunstenaars waren doordrongen van de beeldtaal van de middeleeuwse cultuur. Ze beelden daarnaast elk een moment van lijden en smart uit, al heb je daar voor de voor
Etienne Bobillet en Paul Mosselman, twee ‘pleurants’ van het graf van Jean de Berry (ca. 1450).
Rodin,
Denker wat verbeelding bij nodig. Het beroemde beeld vormde eerst een onderdeel van Rodins Hellepoort, en stelt de mediterende dichter Dante voor die in de hel binnen kijkt. Pas later werd het een uitvergroot zelfstandig beeld, een grafmonument én een symbool voor de mens die wikt en weegt.
Gotische ziel
Rodin, Meunier & Minne is opgevat als een essay, dat soms iets te demonstratief inzet op analogieën en vormelijke verwantschappen. Wat de expo wel biedt, is een fraaie kijkoefening en een demonstratie van de kracht van intieme beelden, die hier de grote ensembles of monumentale sculpturen doen vergeten.
Ook de focus is scherp en origineel. Drie vernieuwers, die braken met het academisme en zeker in het geval van Minne en Rodin als wegbereiders gelden van de twintigsteeeuwse beeldhouwkunst, keken niet alleen vooruit. Ze keken ook achterom en kenden hun klassieken.
Op de achtergrond speelt de neogotiek mee, die in architectuur en sculptuur de belangstelling voor de middeleeuwse beeldtaal aanwakkerde. Rodin was fan: hij bestudeerde en tekende de kathedralen van Frankrijk en gaf er een boek over uit. Meunier zou, voor hij mijnwerkers en arbeiders als onderwerp koos, zich verdiepen in de neogotische stijl. En George Minne laafde zich vooral aan het symbolisme, met zijn hang naar mystiek en spiritualiteit. Hij putte uit de literatuur van Maeterlinck en Verhaeren, die hij illustreerde. Tijdgenoten prezen hem als een ‘gotische ziel’.
De uitgepuurde stijl van Minnes in zichzelf gekeerde jongelingen zou onder meer door Egon Schiele opgepikt worden. Maar ook Minne zelf had zijn voorbeelden. Voor De waterdrager en De reliekdrager waren dat bijvoorbeeld de klassieke voorstelling van Johannes De Doper en Chris