De tuinloze klasse
Mijn fiets is stuk en mijn hoofd ontploft op die koer van twee vierkante meter, dus ik moet toertjes in de buurt doen. Al maanden. Mijn familie en kennissenkring is intussen uiteen gevallen in twee klassen. Zij met een tuin en zij zonder. Eén vriend verschijnt steevast op Zoom terwijl hij op een ligstoel prijkt, aperitiefje in de hand, aangeharkte perkjes op de achtergrond. Niemand vindt dat echt sympathiek.
Het is vooral de tuinloze klasse die op de sociale media op de vingers getikt wordt, omdat ze de publieke ruimte inpalmt. Ho, die durven zeg. Zomaar in het park hangen of op een bank zitten met een ijsje. Het moet dommigheid zijn. Of een gebrek aan burgerzin. Je mag wel met de kinderen naar de golfclub, maar niet naar de plaatselijke speeltuin. Je mag heldhaftig achter de kassa van de buurtsupermarkt zitten, maar waag het niet aan te schuiven voor een goedkope winkel. Anderen mogen wel wat extra nemen: als we voorstellen dat alleen tweedeverblijvers en huurders naar zee kunnen, geven we wie al meer bezit, meer recht op de publieke ruimte.
Van de Brugse Poort naar het Begijnhof en het Rabot. Mijn buurten zijn me nog nooit zo dierbaar geweest. Ik waan me een ‘flaneuse’. Met een heupfles op zak – die heb ik niet meer bovengehaald sinds ik een twintiger met veel driften en weinig centen was – drijf ik door de straten. ‘End of an era’ waarschuwt de graffiti op een vergane torenflat. De vreemde scènes in de Belgische raamkozijnen die deze week The Guardian haalden – de voorwerpen die we etaleren tussen gordijn en venster – worden na een slok of drie nog fascinerender. Een beer die zichzelf verhangen heeft aan een lint, wappert in de wind.
Ook dat flaneren moeten we niet te veel idealiseren. Het is niet aan iedereen gegeven. De straten blijven hier ontoegankelijk voor wie beperkt is in z’n mobiliteit. Ik zie een dame een grote boog maken rond een groepje jonge Turkse Gentenaren die er met hun mondmaskers best stoer uitzien. Het is misschien uit hygiënische beleefdheid, ik weet het niet.
In de Guldenvliesstraat bots ik op een cholerakapel. Maria kijkt wat pips. Die kapel werd gebouwd na een andere grote epidemie die de Gentse straten niet alleen teisterde, maar ook veranderde. Ruimere boulevards, schoongemaakte beluiken, rioleringen, overdekte waterwegen. De steden waarin we wonen, worden al langer mee vormgegeven door het gevecht tegen een wereld die een broeihaard van microscopisch leven bleek. Ook nu staat Architectural Digest al vol met steriele oplossingen: spraakgestuurde deuren, eenrichtingswandelstraten.
Nog nooit heb ik het belang van een toegankelijke en kwaliteitsvolle publieke ruimte zo aan den lijve ondervonden. Maar, zoals onderzoekster Luce Beeckmans te kennen geeft: als covid19 onze steden zal hertekenen, moeten we het perspectief van wie tijdens deze lockdown uit de boot valt centraal stellen.
ANAÏS VAN ERTVELDE Is historica en schrijfster. Deze week verzorgt ze ‘De mening’ in dS Avond.