De tandpasta hoeft niet terug in de tube
JOACHIM COENS en WOUTER BEKE pleiten voor een gezins en gezondheidsbeleid dat volledig bij de deelstaten ligt.
Als in het zo geroemde Duitsland het gezondheidsbeleid geen centrale bevoegdheid is, waarom zou dit dan het antwoord zijn voor ons land? ‘Negen ministers voor Volksgezondheid. Vier is genoeg. Eén is te weinig’, zo twitterde Guy Tegenbos, die het gezondheidsbeleid in België en Vlaanderen gedurende decennia gevolgd heeft. Hij staat daarin niet alleen. Ook professoren als Jan De Maeseneer (DS 25 mei) of socialisten zoals Johan Vande Lanotte hebben al gepleit voor een volledige overdracht van het gezondheidsbeleid naar de deelstaten.
Nochtans horen we de laatste tijd opnieuw stemmen die pleiten voor een herfederalisering. Dat is volgens ons geen goed idee. Zelfs voor eenvoudige zaken, zoals de verdeling van Rizivnummers voor afgestudeerde artsen, kunnen de pleitbezorgers al jarenlang geen overeenkomst vinden. In Vlaanderen hebben we dat jaren volgehouden, om op die manier een goed aanbodbeleid voor artsen te kunnen voeren en overconsumptie tegen te gaan. Maar als zelfs dat niet lukt, waarom zou de rest dan wel lukken?
Een bevalling of een cataractoperatie in een Vlaams ziekenhuis kost 25 procent minder. Die middelen kunnen we inzetten voor extra zorg. In de Vlaamse woonzorgcentra komen we handen tekort. We krijgen de vacatures niet ingevuld. Er is nog werk aan de winkel. Maar sinds de woonzorgcentra een Vlaamse bevoegdheid zijn geworden, zien we er wel al 25 procent meer zorgpersoneel dan in de andere deelstaten.
Grotere focus op preventie
Vlaanderen heeft de voorbije jaren fiks geïnvesteerd in de uitbouw van een eigen sociale bescherming, die uitgegroeid is tot een belangrijke levensader van ons zorgbeleid. Wie extra zorg nodig heeft, kan rekenen op het zorgbudget. En nu Vlaanderen bevoegd is voor de kinderbijslag, trekt het via het nieuwe Groeipakket 200 miljoen euro extra uit voor sociale en participatietoeslagen. Onze vaccinatiegraad hoort bij de wereldtop, en de levensverwachting is gemiddeld 2,5 jaar hoger dan in Wallonië.
Minder mensen sterven aan harten vaatziekten, krijgen diabetes of nemen antibiotica dan in de andere landsdelen. We hebben een beter uitgebouwde eerstelijnswerking, meer artsen werken met een globaal medisch dossier en we hebben een veel hogere participatiegraad bij kankerscreenings. Dat is onder andere te danken aan de grotere inzet op preventie in Vlaanderen. Het paradoxale aan deze situatie is dat de gemeenschappen daarvoor betalen, maar de Belgische staat er de vruchten van plukt. Want doordat minder mensen ziek worden, is de druk op de gezondheidszorg lager. Preventie is belangrijk en elke gezondheidswinst valt toe te juichen, maar je wordt er financieel niet voor beloond.
Ook op andere vlakken zou de Vlaming er beter van worden als het volledige gezins en gezondheidsbeleid bij de deelstaten lag. We moeten een duidelijke logica hanteren: kostencompenserende uitkeringen, zoals gezins en gezondheidsbeleid, horen bij de gemeenschappen. Inkomensvervangende uitkeringen, zoals pensioenen, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, horen bij de federale overheid.
Dicht bij de mensen
De filosofie achter de staatshervormingen is dat persoonsgebonden bevoegdheden (volksgezondheid en welzijn, onderwijs en cultuur) bij de gemeenschappen horen. Zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen staan, zodat ze zo dicht mogelijk kan aansluiten bij wat ze nodig hebben. Zo wordt de Vlaming gemiddeld ouder, wat gepaard gaat met bijkomende ziekten en kwalen. Het is moeilijk om dat aan te pakken, als de bevoegdheden versnipperd zijn. Als je mensen optimaal wil kunnen verzorgen, is het daarom belangrijk om zorg op maat te kunnen aanbieden. Een architect van de staatsstructuur denkt misschien in hokjes, maar ziekte en ouderdom doen dat niet. Het welzijns en gezondheidszorgaanbod horen dan ook thuis op hetzelfde overheidsniveau.
De coronacrisis heeft een aantal zaken opnieuw op scherp gesteld: Vlaanderen is wel bevoegd voor de contactopsporing, maar niet voor het testen. Wij zijn bevoegd voor de woonzorgcentra, maar slechts gedeeltelijk voor de ziekenhuizen. De eerstelijnszones in Vlaanderen staan klaar om een beleid dicht bij de mensen te voeren, maar omdat we de ziekenhuizen niet kunnen verplichten daaraan te participeren, kunnen we ze ook niet volop inzetten bij grote gezondheidsuitdagingen.
Een architect van de staatsstructuur denkt misschien in hokjes, maar ziekte en ouderdom doen dat niet
De crisis heeft ook aangetoond dat we kunnen samenwerken. Maar daarvoor hoeven we de tandpasta niet terug in de tube te duwen, en negeren dat er belangrijke verschillen in visie zijn tussen de deelstaten. Want beleid gaat over keuzes maken, over de vraag waar onze prioriteiten liggen en waarin we willen investeren. In Vlaanderen is het duidelijk dat de keuze ligt op preventie, zorg en welzijn. En dat de Vlaming daarvan de vruchten plukt in zijn dagelijkse leven. Die positieve tendens moeten we verder trekken naar het volledige gezondheidszorgbeleid.