De Political Pro League
‘Zeg niet langer bar, maar zeg kantine. Zeg niet napraten, maar de overwinning vieren.’ De kans is groot dat u vorig weekend de aankondiging van de Cultural Pro League zag, de protestactie waarbij Vlaamse en Brusselse cultuurhuizen hun logo’s modelleren naar die van bekende voetbalclubs. NTGent leende de indiaan van stadsgenoot KAA Gent, Zomer van Antwerpen koos voor Bayern München, De Roma voor AC Milan. Hun boodschap: ‘Van de amateurs tot de profs, onze culturele clubs zijn wereldklasse.’
Nu voetbalwedstrijden wél mogen doorgaan en cultuurevents niet, is het ludieke initiatief van FC Onder Stoom natuurlijk een schot in de roos. Omdat het doet lachen, zeker, maar vooral omdat het bewijst dat creativiteit zich niet laat muilkorven door politieke willekeur. Wie weet zit er in de analogie met voetbal zelfs nog meer muziek. ‘Waarom geen Panini-stickers met artiesten van de cultuurhuizen?’, twitterde Marc Van Ranst. Het zou een spaaractie zijn in alle betekenissen van het woord.
Een gouden match zijn ze dus zeker, kunst en voetbal. Maar moet de cultuursector zich daarom spiegelen aan de Pro League, de organisator van de Belgische voetbal? Diens beruchte soap rond de zestien, dan wel achttien clubs in eerste klasse lijkt toch eerder een plotlijn voor FC De Kampioenen dan voor FC Bergman. Volg dat scenario getrouw en onze cultuurhuizen weten pas een week voor het nieuwe seizoen of ze nu eigenlijk mogen optreden. Operatie Schone Handen, het onderzoek naar matchfixing en omkoping in het voetbal, zou zomaar eens Operatie Schone Kunst kunnen worden, met gedopeerde kunstenaars aan het subsidie-infuus als doelwit.
Om maar te zeggen: nemen cultuurhuizen niet beter een voorbeeld aan een andere sector? Onze politiek bijvoorbeeld breekt in haar eigen discipline ook wereldrecords, mag wél ongehinderd haar overgesubsidieerde comedy of errors blijven opvoeren en dat voor een miljoenenpubliek. De Political Pro League heeft blijkbaar al een devies klaar: ‘Zeg niet napraten, maar zeg achterklap.’
Het initiatief bewijst dat creativiteit zich niet laat muilkorven door politieke willekeur