‘We waren jong en naïef en we wilden wat’
Honderdduizenden roofvogels tellen en tegelijk confrontaties met lokale jagers vermijden. Met gevoel voor diplomatie hebben jonge Vlaamse vogelaars het Georgische Batoemi op de ornithologische kaart gezet.
Een eindeloze sliert roofvogels die vanuit het noorden komt overgevlogen. Als de najaarstrek op gang komt, is de Georgische stad Batoemi de hotspot voor vogelkijkers. ‘Er komen tussen half augustus en half oktober meer dan een miljoen vogels voorbij,’ zegt Wouter Vansteelant. ‘Het is nog indrukwekkender dan de trek over de Straat van Gibraltar. Op een topdag komen er in Batoemi soms evenveel voorbij als in een heel seizoen in Gibraltar.’
Vansteelant is onderzoekscoördinator van het Batumi Raptor Count (BRC), een onderzoeksproject dat de migranten telt. In het ornithologische blad British Birds verscheen net een overzicht van tien jaar Georgische observaties.
Oude Lada
Batoemi ligt tussen de Zwarte Zee en de Kaukasus en is de flessenhals waarlangs de dieren zich verplaatsen van hun broedplekken in een uitgestrekt gebied van NoordoostEuropa tot diep in Rusland, naar het Midden-Oosten of Oost-Afrika, waar ze overwinteren.
De BRC ontstond bij een groep studenten in Gent, fervente vogelkijkers die in 2004 naar Georgië trokken om het schouwspel gade te slaan. ‘Een avontuurlijke tocht was het toen,’ vertelt Vansteelant. ‘Er was alleen bedenkelijk logies. We trokken de berg op, met zes of acht geprangd in een oude Lada, soms met een chauffeur die een glaasje te veel op had.’
Ze kregen de smaak te pakken en in 2008 zetten ze een grootschalige, systematische telling van passerende trekvogels op. Het was het jaar van het conflict tussen Georgië en Rusland, maar de ploeg vertrok toch. ‘Ja, we waren jong en naïef en we wilden wat’, lacht Vansteelant. De Batumi Raptor Count was geboren. Vandaag is het een ngo met internationale weerklank, die nog steeds op vrijwilligers draait.
Ecotoerisme
Aanvankelijk keek de lokale bevolking vreemd naar die westerse snuiters die er godbetert naar vogels kwamen kijken. ‘Er bestaat daar een sterke jachtcultuur. Ze schieten er vooral wespendieven, die ze ook opeten. Het is een oud gebruik dat er van vader op zoon overgaat. Het is illegaal, maar de handhaving is onbestaande. Politieagenten doen soms mee met hun dienstwapen.’ De jacht maakt naar schatting één procent slachtoffers onder de trekkende roofvogels.
De confrontatie aangaan met de jagers, daar pasten de BRC’ers voor. ‘We wilden geen gewelddadige conflicten zoals op Malta. We kozen voor de lange adem en dat begint te lonen. Door het ecotoerisme mee te helpen ontwikkelen, bijvoorbeeld. Zo bieden gezinnen nu slaapplaatsen aan vogelaars aan. Die mensen willen niet dat hun gasten ontgoocheld raken door jachttaferelen. In de dorpen aan de spottersplekken werden wegen verhard, iets waar de locals ook van profiteren. De beste jaagplekken zijn inmiddels ingepalmd door vogelkijkposten.’
De BRC leidt plaatselijke leerDe