‘Poëzie moet niet alleen naar de sterren kijken, maar ook tot actie aanzetten. Zeker vandaag’
Carl Norac, sinds eind januari Dichter des Vaderlands, was geraakt door de beelden van corona-begrafenissen en vroeg negentig auteurs om persoonlijke uitvaartgedichten te schrijven. ‘Een gedicht is niet veel, maar ook niet niets.’
‘Kijk eens wat er vanochtend is gekomen met de post’, zegt Carl Norac. Uit een envelop haalt hij een zelfgemaakte wenskaart vol kindertekeningen. ‘Felicitaties voor mijn zestigste verjaardag van de kinderen uit de school in Neuville-aux-Bois die mijn naam draagt. Geweldig toch?’
Norac groeide op in Bergen, maar reisde de wereld rond. Twintig jaar lang woonde hij in Frankrijk, in Olivette, in de buurt van Orléans. Zijn dochter Else woont er nog. Vorig jaar verkocht hij zijn huis en laadde zijn inboedel in een verhuiswagen richting België. Waarom nam hij dat besluit? ‘Niet omdat ik Dichter des Vaderlands zou worden. Het was voortschrijdend inzicht. Jaren geleden kreeg ik als laatste vraag bij een interview: “Waar zul je zijn over twintig jaar?” Ik antwoordde: “Om het even waar, als het maar dicht bij de zee is.” Tien jaar later wilde dezelfde journalist dat interview nog eens overdoen. Hij zei me achteraf: “Op de laatste vraag antwoordde je tien jaar geleden precies hetzelfde.” Toen dacht ik bij mezelf: het is tijd om te vertrekken.’
Hij vond zijn nieuwe stek in Oostende. Hij woont er net een jaar, maar de stad is hem al langer vertrouwd. ‘Ik kom er al twintig jaar. Mijn ouders waren verliefd op de stad, ze hebben hier een appartement, ik verbleef er enkele maanden per jaar. Veel van mijn boeken zijn hier geschreven.’ Nu heeft hij er een plek gevonden waar hij samen met zijn vriendin kan wortelen: een charmant rijhuis, met een tuin die ze delen met een familie merels: vader, moeder en twee jongen. ‘We geven ze te eten, ze komen soms zelfs binnen. En als dank krijgen we dagelijks een concert.’
Een stoel op het strand
‘Ik had niet het gevoel dat ik een Waal was die naar Vlaanderen kwam, ik had het gevoel dat ik thuiskwam. Ik voel me hier meer thuis dan in Orléans. Het licht is hier anders, de mensen lachen meer, ze zijn wat ruwer en wat excentrieker. Ik laat me graag inspireren door gezichten, mensen die passeren. Ik zit, ik observeer, ik teken met woorden. Dat doe ik graag op het strand, al wandelend of op café, tussen het geroezemoes en de conversaties. Die adrenaline heb ik nodig. Ik houd er ook van als het in de winter slecht weer is, met wind en regen. Dat is heel literair.’
Wat trekt hem zo aan in de zee? De Franstalige dichteres Laurence Vieille, die hem in 2016-2017 voorging als Dichteres des Vaderlands, vroeg hem eens wat het poëtische centrum van België was. ‘Ik heb het advies van mijn goede vriend Hugo Claus opgevolgd: zet een stoel neer op het strand. De Noordzee, dat is het poëtische centrum van België. Ik ben ook teruggekomen omdat ik me dieper wilde onderdompelen in de kunst en literatuur van de andere helft van het land. Ik houd van de Vlaamse poëzie en de illustratiekunst, ik heb al dertien boeken gemaakt met Vlaamse illustratoren, ik zou nu met Gerda Dendooven samenwerken aan een project voor Theater aan Zee, maar dat is door corona uitgesteld.’
‘De Franstalige dichter Marcel Moreau, die in april overleed aan covid-19, zei dat hij uit België weg moest omdat hij er claustrofobisch werd. Het is net een liftcabine, zei hij. Dat gevoel heb ik helemaal niet. Er valt zoveel te ontdekken. Dat is me door corona nog meer opgevallen: we gingen veel wandelen hier in Oostende, straat voor straat hebben we verkend en zo ontdekten we tal van architecturale details.’
‘Ik heb veel gereisd, maar je moet je wortels vinden. Ik houd ervan om te blijven, op een vaste stek. Hier. Alleen erger ik me aan de politiek: al die schijnonderhandelingen en pizzanamen voor alle mogelijke coalities. Wat ik hier herken? Een manier van denken, een zekere satire en sarcasme, een particulier soort van absurdisme.’
Poëzie als rouwritueel
Sinds eind januari is Norac Dichter des Vaderlands. ‘Ik heb meteen ja gezegd toen ze me vroegen. Zoals Charles Ducal, de eerste Dichter des Vaderlands, me zei: “Het gaat niet om de titel, het gaat om wat je met die schijnwerpers kunt doen.” Amper anderhalve maand nadat hij was aangesteld, ging het land in lockdown. Aangedaan door de beelden van Italiaanse begrafenissen zonder stoet en de beperkingen die voor begrafenissen in eigen land golden, startte hij het initiatief Gedichtenkrans/
‘Ik voel me meer thuis in Oostende dan in Orléans. Het licht is hier anders, de mensen lachen meer, ze zijn wat ruwer en wat excentrieker’