Levert communautaire spitstechnologie van N-VA vette vis op, of borrelnootjes?
Omdat een echte staatshervorming momenteel onhaalbaar is, willen de N-VA en de PS bevoegdheden als werk en gezondheidszorg ‘voorlopig defederaliseren’. Maar hoe werkt die broze communautaire spitstechnologie? En wat zijn de grenzen?
Met de PS zou zijn partij alleen onderhandelen over de invoering van het confederalisme, zwoer N-VA-voorzitter Bart De Wever voor en ook na de verkiezingen van mei 2019. Maar voor een wijziging van de staatsstructuur is een grondwetswijziging nodig, en tijdens de vorige legislatuur werden niet de juiste artikels ‘opengezet’.
Om bevoegdheden naar de deelstaten over te dragen, is geen grondwetswijziging nodig, maar wel een tweederdemeerderheid om bijzondere wetten te wijzigen. En tenzij de groenen en de liberalen beide gelijmd worden, lijkt ook dat niet meteen in zicht voor De Wever en PS-voorzitter Paul Magnette, die nu nog niet eens over een gewone meerderheid beschikken.
Terwijl een staatshervorming in de steigers gezet wordt voor na de volgende verkiezingen, werken beide partijen aan een ander scenario: een voorlopige defederalisering. Daarbij blijven bevoegdheden formeel wel federaal, maar probeert de regering zo veel mogelijk het beleid op maat te snijden van de deelstaten, in samenspraak met diezelfde deelentiteiten.
Op de onderhandelingstafel liggen volgens bronnen minstens drie grote clusters: gezondheidszorg, arbeidsmarktbeleid en de twee veiligheidsdepartementen: Binnenlandse Zaken (brandweer, civiele bescherming, politie) en Justitie. Maar hoe werkt die communautaire spitstechnologie juist, en hoever kan ze gaan? Is de door de N-VA beloofde paradigmashift hiermee mogelijk? Of blijft de vette vis achterwege en serveert het akkoord tussen de N-VA en de PS alleen de gevreesde borrelnootjes?
Wafelijzerpolitiek
Het idee is niet nieuw. Ook in de jaren voor 1970, toen cultuur een bevoegdheid van de gemeenschappen werd, konden Vlamingen en Franstaligen al redelijk autonoom hun beleid vormgeven. Hetzelfde geldt voor onderwijs. Tussen 1968 en 1988, toen onderwijs pas definitief naar Vlaanderen kwam, waren er al twee ministers van Onderwijs, een Vlaamse en een Franstalige.
Dat waren relatief premature vormen van voorlopige defederalisering. De middelen kwamen uit de federale kas en werden in tweeën gedeeld – de beruchte wafelijzerpolitiek – maar de beslissingen werden nog samen genomen. ‘In de jaren 80 gaf die regeling aanleiding tot veel discussies’, zegt ex-Kamerlid en professor staatsrecht Hendrik Vuye (Universiteit Namen). ‘De Vlamingen verweten de Franstaligen dat ze over hun budget gingen.’
Een meer verregaande variant kwam er in diezelfde jaren 80 op een ander domein: de economie. Omdat er geen tweederdemeerderheid gevonden werd voor een splitsing, kregen de gewesten ruime inspraak bij geplaagde sectoren waarvoor de gevoeligheid verschilde tussen noord en zuid, zoals de steenkoolmijnen, de scheepsbouw, textiel en staal. Twee gewestelijke ministeriële comités op federaal niveau kregen niet alleen beslissingsmacht. ‘Ze waren ook verantwoordelijk voor hun eigen middelen, via twee aparte vennootschappen’, zegt Vuye. ‘Er was dus sprake van responsabilisering.’
Voorlopige defederalisering is altijd een voorbode van een definitieve splitsing. In 1988 werden de nationale economische sectoren geregionaliseerd. In 2003 werd de bevoegdheid om wapenexportvergunningen te verlenen gedefederaliseerd, nadat die al sinds 1991 de facto door de regio’s was uitgeoefend.
Iedereen gelijk voor de wet
Het belangrijkste obstakel bij voorlopige defederalisering is dat iedereen gelijk is voor de wet. Onder meer het Grondwettelijk Hof en de Raad van State waken over dat non-discriminatiebeginsel. ‘Het is logisch dat regels niet gelijk moeten zijn tussen deelstaten als de bevoegdheid opgesplitst is’, zegt grondwetsspecialist Toon Moonen (UGent). ‘Dat zou het federalisme nutteloos maken.’ Maar, bevestigt zijn collega Patricia Popelier (UAntwerpen): ‘De vraag is hoe je op het federale niveau verschillende regelingen kunt uitwerken zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden.’
Bij de economische sectoren was dat niet zo’n probleem. Er was één federale wet die steun aan die sectoren mogelijk maakte, waarbij ruimte werd gelaten aan de ministeriële comités over de modaliteiten van die steun. Bovendien zijn veel van die steunmechanismen per definitie plaatsgebonden, zoals de aanleg van een weg of het verlenen van bouwvergunningen. ‘Zo’n materie laat gedifferentieerd beleid makkelijker toe’, zegt professor staatsrecht Johan Vande Lanotte (UGent), die ook SP.A-politicus was, maar hier als expert spreekt.
Ook uit een andere organisatie van het onderwijs of andere leerplannen dan in het andere landsdeel vloeide niet gauw discriminatie voort. Veel moeilijker wordt het als het om individuele rechten van burgers gaat, zoals een werkloosheidsuitkering of de terugbetaling van een medische prestatie. Vergelijkbare gevallen verschillend behandelen kan alleen als daarvoor een afdoende verantwoording wordt gegeven. Die beperking limiteert sterk wat de N-VA en de PS kunnen doen in de domeinen die ze voor ogen hebben.
1. Gezondheidszorg
Hoe de N-VA en de PS de gezondheidszorg voorlopig willen defederaliseren, is niet helemaal duidelijk. De kans is groot dat beide partijen zich voor de uitgavenzijde laten inspireren door wat Vande Lanotte en oud-minister Didier Reynders (MR) als koninklijk informateurs vorig jaar op papier zetten.
Dat is een systeem waarbij de deelstaten een bepaald deel van het budget toegewezen krijgen, gebaseerd op demografische, sociale en historische statistieken. Zo kampt Vlaanderen meer met vergrijzing, Brussel en Wallonië meer met gezondheidsproblemen ten gevolge van armoede. De deelstaten zouden zelf kunnen kiezen hoe ze met hun enveloppe de financiering van de ziekenhuizen organiseren. Ze kunnen bijvoorbeeld afstappen van een financiering die vooral gebaseerd is op medische prestaties. Hoe dan ook is de cultuur verschillend: Vlaanderen heeft traditioneel vooral katholieke ziekenhuizen, Franstalig België veelal publieke.
Ook de artsenquota kunnen gedefederaliseerd worden. Het Riziv, verantwoordelijk voor de ziekteverzekering, kan eventueel zelfs voorzien in verschillen in terugbetalingen, als die gebaseerd zijn op objectief onderscheiden situaties. Vandaag bestaan er al regelingen die anders zijn, bijvoorbeeld voor darmkankerscreening.
‘De vraag is hoe je federaal verschillende regelingen kunt uitwerken zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden’
Patricia Popelier Professor staatsrecht (UAntwerpen) Een lagere of in de tijd beperkte werkloosheidsuitkering invoeren in Vlaanderen, en niet in Wallonië, lijkt erg moeilijk
Vast staat dat de PS zich verzet tegen de splitsing van de financiering: die moet federaal blijven. Een echte responsabilisering, wat de N-VA wil en waarbij de deelstaten inkomsten moeten zoeken, is er nog niet bij. Als de ene deelstaat bijvoorbeeld consequent zijn budget overschrijdt, blijft het de federale kas die moet bijpassen.
2. Werk
Ook het arbeidsmarktbeleid, dat al deels deelstatelijk is, willen de N-VA en de PS verder defederaliseren. In de voorstellen van Vande Lanotte werd er gewerkt met subregio’s, die nog kleiner zijn dan de gewesten of gemeenschappen. Op die manier is ook binnen Vlaanderen maatwerk mogelijk, gezien bijvoorbeeld de radicaal andere werkloosheidstoestand in delen van WestVlaanderen en de stad Antwerpen. ‘Onderscheid maken tussen die subregio’s, op basis van objectieve verschillen, is doenbaar’, zegt Vande Lanotte. ‘De vraag is of
De rekrutering en financiering van lokale politiezones zouden op kleinere schaal georganiseerd kunnen worden. Justitie is een ander paar mouwen
het gelijkheidsbeginsel overeind blijft als heel Vlaanderen een bepaalde regeling krijgt, en Wallonië en Brussel een andere. Eigenlijk kan men zich afvragen of één uniforme regeling voor heel België, zoals nu, wel spoort met het gelijkheidsbeginsel.’ Een lagere of in de tijd beperkte werkloosheidsuitkering invoeren in Vlaanderen en in Wallonië niet, zal bijvoorbeeld amper te rijmen zijn met het principe van nondiscriminatie, zeggen specialisten.
3. Veiligheid en justitie
De feitelijke overdracht van gezagsdepartementen als brandweer en civiele bescherming naar de deelstaten lijkt doenbaar. Ook de organisatie van de politie, de rekrutering en de financiering van de lokale zones bijvoorbeeld, zouden op kleinere schaal georganiseerd kunnen worden.
Justitie is een ander paar mouwen. ‘Volgens mij kun je daar voorlopig niet veel doen’, zegt Vande Lanotte. De kern van justitie wijst de grondwet toe aan het federale niveau (zie inzet). Eventueel is het mogelijk bepaalde deelaspecten af te splitsen. Maar het recht zelf, dat rechtstreeks van toepassing is op personen en bedrijven, ligt veel moeilijker. ‘Ik denk niet dat je daar een objectieve reden voor kunt vinden’, zegt Vande Lanotte. ‘Dat is een heilloos pad.’ Popelier beaamt. ‘Het is ondenkbaar dat een verdachte in Vlaanderen anders berecht zou worden dan in Wallonië.’