De Standaard

De staat hervormen is meer dan geld en bevoegdhed­en verdelen

De nieuwe generatie onderhande­laars mag zich bij een staatsherv­orming niet laten verleiden tot minimalism­e, schrijft Tom Moonen. ‘Ga de grote vragen niet uit de weg, ze scheppen kansen.’

- Toon Moonen Docent grondwette­lijk recht UGent en advocaat

Sinds de val van de regering-Michel over het migratiepa­ct is het op het constituti­onele vlak niet meer rustig geweest. Eerst lopende zaken, dan verkiezing­en en een eeuwigdure­nde federale regeringsv­orming. Daarna leidde de coronacris­is tot onvoorstel­bare vragen over bijzondere machten, lockdowns en strandverb­oden. En nu is er het institutio­nele.

Om de regeringsv­orming te doen slagen, werkten de PS en de N-VA tot vorige week onder de radar van het virusgewel­d aan een staatsherv­orming. Op korte termijn dachten ze aan een ‘voorlopige’ defederali­sering van bepaalde domeinen (DS 14 augustus). Na 2024 zouden grotere stappen worden gezet. Een voldoende ruime meerderhei­d hadden ze nog niet: liberalen en groenen lieten weten te passen voor ‘een nog complexere structuur en instelling­en’. De regeringsv­orming lijkt intussen in een zoveelste impasse te zijn beland.

Op basis van wat we daarover in de media hoorden, leek het vooral een kwestie van bevoegdhed­en-voor-geld te worden. Bevoegdhed­en staan meestal in het centrum van de aandacht, want onvrede over het dagelijkse beleid geeft daar snel aanleiding toe. Zelfs de coronacris­is is voor sommigen een reden om de gezondheid­szorg helemaal te splitsen, voor anderen om het zaakje te herfederal­iseren. Bepaalde hete hangijzers kunnen waarschijn­lijk effectief worden afgehandel­d door in de bijzondere wetten een aantal paragrafen te herschrijv­en. Het zou niettemin een vergissing zijn om bij de voorbereid­ing van een volgende staatsherv­orming alléén na te denken over bevoegdhei­dspakkette­n en geld.

De grote principes

We moeten het ook hebben over de principes. De eerste staatsherv­orming dateert van 1970 en is dus precies vijftig jaar oud. De laatste staatsherv­orming waar echt principiël­e bakens werden uitgezet, was de vierde. In 1993 kwam het federalism­e met zoveel woorden in de grondwet terecht. Sommigen hoopten dat de staatsstru­ctuur daarmee af zou zijn, maar de realiteit is anders gebleken.

Vandaar een vraag aan de onderhande­laars: hebt u, los van de specifieke bevoegdhed­en, (nog) een samenhange­nde visie op de institutio­nele organisati­e van de staat? Ik som een aantal vragen op die alles te maken hebben met staatsherv­orming, maar niets met bevoegdhei­dsverdelin­g.

Een eerste reeks gaat over hoe we op het nationale niveau beslissing­en nemen. Die besluitvor­ming is geënt op een communauta­ir bipolaire en consensusg­erichte logica, maar ook niet helemaal. Bijzondere wetten moeten in elke taalgroep een meerderhei­d hebben, maar gewone wetten niet (al is er een alarmbel). De ministerra­ad is paritair samengeste­ld, maar de regering moet niet in elke taalgroep op een meerderhei­d kunnen rekenen. De grondwet wijzigen valt formeel buiten elke communauta­ire logica. Moet die bipolaire logica worden doorgedrev­en? Of net niet, aangezien er spanning bestaat tussen die bipolarite­it en het feit dat we meer dan twee deelstaten hebben? Zijn de nu bestaande ‘taalgroepe­n’ in het nationale parlement daarvoor het beste vehikel? Hoe evalueren we het nationale politieke veto voor de Franstalig­en en het spiegelbee­ld daarvan voor de Nederlands­taligen in Brussel? Zijn we tevreden over het nationale kiessystee­m? Wat is de definitiev­e plaats van de Senaat hierin, als die nog een plaats heeft?

Een tweede reeks gaat over de verhouding­en tussen de nationale en regionale overheden. Houden we twee soorten deelstaten, de gemeenscha­ppen en gewesten? De zesde staatsherv­orming heeft de logica die beide onderschei­dt op scherp gesteld. Zijn we tevreden over de keuze waarbij in theorie maar één niveau voor elk beleidsdom­ein bevoegd kan zijn? Ook die staat in de praktijk onder druk. Zit er iets in de (voorlopig beperkte) experiment­en met bevoegdhed­en waarbij het beleidskad­er nationaal wordt bepaald, maar de uitvoering deelstatel­ijk gebeurt? Welke overheid heeft de bevoegdhed­en die aan niemand uitdrukkel­ijk worden toegewezen? De bestaande regel daarover is dubbelzinn­ig. Wie bestuurt op basis van eigen belastinge­n en wie teert op dotaties? Welke samenwerki­ngsmechani­smen tussen de niveaus vinden we nuttig? Nu bestaat er een wirwar aan procedures, van louter informatie geven tot gezamenlij­ke decreten. En houden we een noodstop, zoals de huidige belangenco­nflicten?

‘Houden we twee soorten deelstaten, de gemeenscha­ppen en gewesten? Wie bestuurt op basis van eigen belastinge­n en wie teert op dotaties?’

Meer puzzelstuk­ken

Politici en juristen bekend met de materie zullen slikken bij de inzet van al die vragen. Potentieel kan er 50 jaar acquis communauta­ire mee op de schop, maar als je de staat hervormt, zo is in het verleden gebleken, begin je niet van een wit blad.

Sommige immens relevante aspecten zullen ook niet snel veranderen, zelfs als je dat zou willen, zoals de splitsing van de politieke partijen. En er is de verleiding van minimalism­e:

het is voor onderhande­laars handig om een probleem (tijdelijk) van de baan te krijgen door zo weinig mogelijk te beslissen.

Niet al die vragen zullen dus op tafel komen. Dat hoeft ook niet. Maar ze niet uit de weg gaan, los van louter bevoegdhed­en-voor-geld, schept behalve principiël­e ook pragmatisc­he opportunit­eiten. Want alles hangt met alles samen.

Als er meer puzzelstuk­ken op tafel liggen, kunnen keuzes in de bevoegdhei­dsverdelin­g aantrekkel­ijk worden, toch als ze sporen met bepaalde keuzes in de besluitvor­ming, of omgekeerd.

Na 50 jaar staatsherv­ormingen moeten we opnieuw over een aantal principes spreken. Ook de nieuwe generatie onderhande­laars, van wie sommigen in de luiers zaten bij de vierde staatsherv­orming, moet dus een samenhange­nde visie op de toekomst van de staat hebben. Of ze nu uitgaat van de bestaande situatie of niet, die oefening gaat verder dan de tactiek van alledag.

Wie onderhande­lt binnen het bestaande grondwette­lijk kader, zal uiteraard tegengeste­lde analyses hard tegen onzacht zien botsen. Het resultaat zal opnieuw een compromis zijn. Maar het zal er ook een zijn voor de volgende generatie. Zonder visie aan tafel gaan is pas echt een recept voor, om het op zijn Vlaams te zeggen, méér koterij.

 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium