‘We gingen meer tijd maken voor elkaar, en toen stierf hij’ Tania
Weduwe word je op je tachtigste, dacht (56). Twee jaar geleden verloor ze haar man. ‘Ik mis hem om te knuffelen, maar ook om nog eens goed ruzie te maken.’
‘Jezelf een leeftijd voelen, is dat mogelijk? Ik denk het niet. Wel ben ik natuurlijk niet meer die spring-in-’t-veld die ik was toen ik in de twintig en dertig was. De jaren als veertiger draaien dan weer om de zorg voor de kinderen, en om het uitbouwen van een carrière. Als vijftiger volgt er een bepaalde rust: de kinderen zijn groot, je ouders met wat geluk nog niet zorgbehoevend, het huis is afbetaald, en er komt weer ruimte vrij voor jezelf, en voor je relatie. Op nieuwjaarsdag twee jaar geleden zeiden mijn man en ik tegen elkaar: dit wordt ons jaar. Hij was met pensioen, ik ging het wat rustiger aan doen, we gingen meer tijd maken voor elkaar. Nog geen jaar later was hij er niet meer.’
‘In april kreeg hij de diagnose leukemie, zeven maanden later, vlak voor Kerstmis, is hij overleden. Dat heeft me emotioneel verouderd. Weduwe worden op vierenvijftig jaar: dat paste toch helemaal niet in de fase van mijn leven? Dat is toch iets voor een vrouw van in de zeventig of tachtig? Ik werd ook overladen met clichés, dat ik dankbaar moest zijn voor de jaren die we samen hadden gehad. Niemand heeft het over de gevoelens die ook bij gemis komen kijken. Mijn man en ik hielden van elkaar en hij kon er natuurlijk niets aan doen dat hij ziek werd, en toch was ik in het begin kwaad op hem. Waarom had hij me nu achtergelaten?’
Flashback
‘Marc was mijn tweede echtgenoot. Op mijn vierentwintigste trouwde ik met mijn grote jeugdliefde, tweeënhalf jaar later scheidden we. Samen hadden we een zoontje. Marc leerde ik kennen op het werk: we waren collega’s en de vonk sloeg over. Hij was negen jaar ouder dan ik en had twee, al wat grotere, dochters. We vormden een nieuw samengesteld gezin en kregen ook samen nog een dochtertje.’
‘We hebben heel wat ups en downs gekend. We zagen mekaar graag, maar een nieuw samengesteld gezin creëren is niet gemakkelijk. We kenden mindere periodes waarin we over elkaar struikelden en ons zelfs afvroegen: houden we dit wel vol? Net toen we beseften dat het ons wel degelijk gelukt was, moesten we het loslaten.’
‘We waren zevenentwintig jaar samen, waarvan vijfentwintig getrouwd. Zijn kinderen maken dus deel uit van mijn gezin, het is familie. Maar we hebben geen biologische band. Toen Marc stierf ben ik bang geweest. Dat ik ook hén ging verliezen, nu de lijm tussen ons was weggevallen. Ik dacht: gaan zij me nog willen blijven zien en horen? Hoe ga ik deze familie bijeenhouden? Maar mijn angst bleek ongegrond, we zijn alleen maar dichter naar elkaar toe gegroeid.’
‘Mijn plusdochter heeft zelf al een dochter, ze is twaalf. Heel treffend zei ze eens: maar, wie knuffelt jou nu nog? Ongelooflijk dat zo’n kind daarbij stilstaat, want het klopt, er is ook een fysiek gemis. Hij was geen man van grote woorden, maar had hele grote handen, Marc, die hij liefdevol op onze achterhoofden kon leggen, en met dat woordeloze maar liefdevolle gebaar zei hij eigenlijk alles. Het zijn dat soort kleine dingen die ik het hardst mis.’
‘De lockdown voelde als een soort flashback. Marc kreeg stamceltherapie en moest dus ook lange tijd in quarantaine. Nu pas, omdat we door het coronavirus allemaal in een soort van quarantaine moesten, heb ik beseft hoe eenzaam dat toen moet geweest zijn voor hem. Ziek zijn, en dan ook geen bezoek mogen krijgen, geen aanrakingen, niks. Maar het is ook dankzij de lockdown dat ik voor mezelf heb leren kiezen. Ik was plots alleen met mijn verdriet, ik kon de confrontatie niet meer uit de weg gaan. Dat is hard, maar ook heel goed geweest. Het is in die periode dat ik beseft heb dat er nog een heel leven voor me ligt en dat ik dat ook écht wil leven.’
Geen afscheid
‘Marc was een heel trotse man. Toen hij ziek was, verzorgden we hem zo goed we konden, maar over het slechtste scenario hebben we het nooit gehad. Hij kon dat niet. Voor mij was dat heel moeilijk, ik ben net iemand die dat soort dingen wél moet kunnen uitspreken, in alle openheid. Maar op dat moment denk je niet aan jezelf, alleen aan de andere, je wil niet nog meer pijn veroorzaken.’
‘Ik heb niet echt afscheid kunnen nemen. De kinderen ook niet. Hij is overleden op de afdeling palliatieve zorgen, waar we de laatste vier dagen met ons hele gezin bij hem hebben gezeten, aan zijn zijde. Maar hij was al niet meer bij bewustzijn, dus we konden niet meer praten. Ik troost me met het idee dat dat was hoe hij het wilde, maar zelf had ik liever nog een paar dingen uitgesproken, had ik persoonlijk afscheid willen nemen.’
‘We waren aan het dromen, er ging meer tijd zijn, het leven was nu weer aan ons. Dat is allemaal weggevaagd. Je man, die altijd heel sterk was, hulpeloos zien wegkwijnen, dat is doffe ellende. Misschien wist hij wel dat het verkeerd zou aflopen, maar wilde hij me dat gesprek besparen. Iets als: als we het er niet over hebben, dan bestaat het niet.’
‘Ik heb na zijn dood lang geworsteld met hoe gelukkig ik nog mocht zijn. Als ik op reis was, vroeg ik me in het vliegtuig af: maar hij deed dit veel liever dan ik, waarom mag ik dit nu doen en hij niet? Of als ik heel hard om iets moest lachen, was er altijd die reflex: dat hoort toch niet? Ik voelde me schuldig van zodra ik iets plezants deed. Pas sinds kort gun ik mezelf niet alleen het verdriet, maar ook het kleine geluk.’
‘Mensen zeiden me dat ik flink was. En dat was ik ook. Nu weet ik dat ik niet altijd flink moet zijn. Voor jezelf zorgen is net níét altijd sterk willen zijn. Het heeft me anderhalf jaar gekost om dat te beseffen. Ik ben een heel zorgend iemand en misschien soms ook té altruïstisch. Het is cynisch om te zeggen, maar door de dood van mijn man heb ik, uiteindelijk, geleerd om ook aan mezelf te denken.’
‘Ik voelde me schuldig van zodra ik iets plezants deed. Pas sinds kort gun ik mezelf niet alleen het verdriet, maar ook het kleine geluk’
Ommetje
‘Hoe hard de dood ook bij het leven hoort, er hangt nog steeds een soort taboe over. Zeker als iemand op relatief jonge leeftijd komt te gaan. Toen mijn man stierf, merkte ik hoe mensen een ommetje maakten als ze me zagen komen. Snel een andere route namen in de supermarkt, of op mijn werk rap een ander lokaal in glipten. Ik heb daar veel begrip voor, maar ik vond dat wel jammer. Ik snap dat mensen het onderwerp willen mijden, wellicht uit angst dat ze niet zouden weten wat te zeggen, of uit schrik dat ik in tranen zou uitbarsten. Rouw en verdriet is iets waar we sociaal precies nog niet goed mee om kunnen.’
‘Ik herinner me hoe iedereen er op verjaardagen en feesten angstvallig over waakte zijn naam niet te veel te vernoemen. Met goeie bedoelingen natuurlijk, maar ik vond dat ook lastig. Ik wil hem niet doodzwijgen, ik wil hem net weer levend praten. Met mijn kinderen en pluskinderen doen we dat nu vaak, ook in berichtjes op Whatsapp hebben we vaak de reflex om hem erbij te betrekken: wat zou papa hiervan gevonden hebben? Of: dat zou papa ook grappig vinden. Ik vind dat heel fijn.’
‘Met mijn gevoelens kon ik wel terecht in een rouwgroep. Daarin zaten nog een paar weduwes, sommige zelfs veel jonger dan ik, met nog heel kleine kindjes. Dan vroeg ik me soms af: bén ik wel een jonge weduwe? Ik merkte ook hoe anders iedereen rouwt. Die jonge vrouwen waren heel gefocust op de kinderen en op de toekomst. Ik was op dat moment vooral bezig met iedereen om me heen te troosten. Zelf sterk zijn. Niet te veel blijven hangen in mijn eigen verdriet. Er zijn voor de kinde