De verlammende angst van de historicus
CONGOCOMMISSIE Historici mogen onderzoek naar het koloniale verleden vooral niet vanuit hun ivoren toren verrichten, schrijven historici.
58 collega-historici betreuren de samenstelling van het expertenpanel van de Congocommissie (DS 17 augustus). Daarin zetelen, behalve historici, ook juristen en experts uit Afrikaanse diasporaorganisaties. Onze collega’s stellen dat er eerst meer ‘onafhankelijk’ historisch onderzoek nodig is over de koloniale periode voor het maatschappelijke debat over de omgang met dat verleden gevoerd kan worden. Commissievoorzitter Wouter De Vriendt (Groen) benadrukte in een reactie terecht dat de commissie een breder doel moet dienen dan historische waarheidsvinding en dat dit haar multidisciplinaire samenstelling met experts uit de diaspora noodzaakt (DS 19 augustus).
De ondertekenaars vinden dat gedegen geschiedschrijving alleen tot stand kan komen in volledige ‘onafhankelijkheid’, en dat dit haar neutraliteit garandeert. Net als onze collega’s dragen we academische ‘onafhankelijkheid’ en vrijheid hoog in het vaandel, en vinden we blijvende investeringen in historisch onderzoek noodzakelijk. Maar we vinden dat deze vrijheid om over onze onderzoeksagenda te beslissen slechts te verantwoorden is wanneer het onderzoek niet doof blijft voor de noden van de samenleving. Het ‘onderzoek eerst’-pleidooi van onze collega’s dreigt het academische onderzoek te vervreemden van de maatschappij.
Mea culpa
De oprichting van de commissie bewijst dat het debat niet opgelost zal worden als historici hun discipline blijven organiseren zoals de afgelopen decennia: zich in naam van ‘onafhankelijkheid’ verder isoleren en tegelijk het alleenrecht opeisen om te spreken over het verleden. Dat de briefschrijvers ervoor pleiten eerst meer onderzoek te verrichten, is misplaatst. Als er grote leemtes zijn, dan is dat onze verantwoordelijkheid: historici hebben in ons land een grote vrijheid om hun eigen onderzoeksagenda te bepalen. Een meer nederige houding lijkt ons gepast: laten we luisteren naar de vragen van de commissie en de betrokkenen en zien hoe we als historici antwoorden kunnen formuleren. Het devies ‘eerst debat, dan onderzoek’ is hier zinvoller.
Het parlement wijst eveneens op een gebrekkige doorsijpeling van de wetenschappelijke inzichten over het koloniale verleden naar het bredere publiek. Ook hier moeten we als academische historici schuld bekennen. Hoewel we de afgelopen jaren vooruitgang boekten, blijven de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek nog te vaak hangen binnen de muren van de universiteit.
Tijd voor reflectie
In plaats van verongelijkt te zijn over het aantal historici in de expertengroep, kunnen we dit momentum aangrijpen voor een diepgaande reflectie over de maatschappelijke rol van historici. Hoe kunnen we onszelf ten dienste stellen van de samenleving en de democratie zonder geïnstrumentaliseerd te worden?
Laten we eerlijk zijn: in de ivoren toren is het aangenaam vertoeven.
Communicatie loopt vlotter onder collega’s die dezelfde opleiding genoten, een gelijkaardig jargon beheersen en een veilige professionele ‘afstand’ tot het verleden bewaren.
Buiten de muren van de academie wachten emotionele discussies over gevoelige kwesties. Het publieke debat staat bovendien onder druk van de snelheid en polemiek die eigen zijn aan de (sociale) media. We zijn er daarom geen voorstander van om de muren van de universiteit volledig te slopen en ons te laten dicteren door de wetten van het publieke debat. Maar we mogen niet doof blijven voor maatschappelijke vraagstukken uit angst om onze ‘onafhankelijkheid’ te verliezen, of vanuit de gedachte dat maatschappelijk relevant historisch onderzoek per definitie geïnstrumentaliseerd is.
Striptekenaar als expert
We reiken enkele suggesties aan voor een maatschappelijk ingebedde, maar niet geïnstrumentaliseerde geschiedschrijving.
1. Bij het bepalen van haar onderzoeksagenda moet die geschiedschrijving aanvoelen wat maatschappelijk leeft. Dat kan alleen door de constante wisselwerking tussen onderzoek en publiek debat. Dat betekent dat we niet-academici actief betrekken bij een deel van de agenda.
Het verleden zelf zal ons niet vertellen hoe de standbeelden moeten vallen
2. Historici kunnen een grotere verantwoordelijkheid nemen door proactief in te zetten op de brede maatschappelijke verspreiding van hun onderzoeksresultaten. De Congocommissie en de toegenomen publieke interesse bieden kansen voor wetenschapscommunicatie. We pleiten ervoor om geschiedenisleraren, kunstenaars en televisiemakers in de expertengroep op te nemen. In Sierra Leone werd zelfs een striptekenaar ingeschakeld om het rapport van de waarheidscommissie te verspreiden.
3. We kunnen ons wapenen tegen instrumentalisering door de limieten van onze expertise te erkennen. Op sommige maatschappelijke vragen hebben historici geen antwoord. De debatten die aanleiding gaven tot de commissie draaien niet alleen om het verleden zelf, maar om welke omgang met dat verleden wenselijk is. Daarom hebben we ook nood aan antropologen, psychologen en sociologen.
Dit debat louter overlaten aan historici is bovendien antidemocratisch, omdat het de stemmen van betrokkenen en slachtoffers opzij schuift als niet-legitiem. Het verleden zelf zal ons niet vertellen hoe de standbeelden moeten vallen, of hoe we structureel racisme moeten aanpakken. Het maatschappelijke debat reduceren tot een probleem van historische waarheidsvinding, is ook een vorm van politieke instrumentalisering.
Historici UGent en Université Saint Louis Bruxelles