De Standaard

Een paar letters

- Mona Thijs

Aan het begin van de zomer sprak ik af met een wiskundige.

Ik voelde me al een tijdje nogal verloren. Er hadden zich in mijn leven een paar mensen teruggetro­kken zonder verklaring, ik voelde het einde van dingen aan zonder dat ik het kon bewijzen, en plots dacht ik terug aan de drie lettertjes die ik vroeger af en toe neerkrabbe­lde onder een bewijs in de les wiskunde: q.e.d. – quod erat demonstran­dum. In het Nederlands: wat te bewijzen was. Ik bedacht me hoe hard het me zou kunnen troosten eens te spreken met iemand die voortduren­d bezig is met het bewijzen van veronderst­ellingen, die aan het einde van een goede werkdag die drie lettertjes kan neerschrij­ven, omdat ie heeft bewezen wat eerst nog onzeker was.

Op Google tik ik in: ‘wiskundige België’. Een van de eerste foto’s toont een man met een wilde baard en wijze ogen. Ik mail hem dat ik weinig van wiskunde ken, dat ik hem niks te geven heb, maar dat ik graag wil luisteren.

Een paar dagen later wacht hij me op een bankje in een park op, naast een reusachtig marmeren paard. Hij heeft een pen achter zijn oor en een notitieboe­kje in zijn jaszak, zodat hij kan ingrijpen als de wereld te ingewikkel­d wordt. ‘Waar wil je beginnen?’, vraagt hij. Ergens waar ik de dingen rondom ons kan begrijpen, denk ik, maar ik zeg: ‘Kiest u maar.’

‘Neem nu 2 plus 2’, zegt hij. ‘Je zou denken dat dat een concrete formulerin­g is, maar dat is niet zo.’ De zon valt door het bladerdek heen en ik maak met mijn hand een dakje boven mijn ogen om hem te kunnen zien terwijl hij spreekt. ‘Iedere 2 in die som verwijst naar een tweetal in de concrete werkelijkh­eid. Tot zover is het duidelijk. Maar hoe lang blijf je spreken van een tweetal? Hoe ver kunnen twee voorwerpen van elkaar verwijderd zijn totdat ze ophouden bij elkaar te horen?’ De wiskundige fronst. Ik denk aan alle mensen bij wie ik hoor, vraag me af hoe ver ze van me vandaan zijn, of ze op dit moment aan me denken.

‘Waarom bent u met wiskunde begonnen?’, vraag ik. ‘Omdat er daar zekerheid was. Je had de q.e.d. aan het einde.’ Hij kijkt zoals hij gekeken moet hebben in het begin, toen wiskunde nog gold als een ontsnappin­gsroute. ‘Maar er zijn meer onopgelost­e vragen dan ik voor mogelijk hield. Ik ben gebotst op het begrip oneindighe­id.’

Daarna vertelt hij dat hij menselijke interactie heel vermoeiend vindt. Iets vertellen, fout begrepen worden, het nog eens vertellen, weer fout begrepen worden. Terwijl hij dat zegt, tekent hij met zijn wijsvinger een oneindighe­idslusje in de lucht. Ik zwijg. We kijken naar het marmeren paard, dat roerloos op zijn achterste poten staat, en ik krijg het gevoel dat ik de wiskundige moet troosten.

‘Waarom blijft u met wiskunde bezig?’, vraag ik hem. ‘Omdat ik ermee ben begonnen.’ Ik speur het park af, op zoek naar iemand die ons een paar letters zou kunnen bezorgen, de afkorting van het Latijnse ‘dat wat onmogelijk te bewijzen valt’, zodat we dat af en toe aan het einde van een dag ergens kunnen neerkrabbe­len.

Ik tik op Google in: ‘wiskundige België’. Een van de eerste foto’s toont een man met een wilde baard en wijze ogen. Ik mail hem

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium