Wie zíjn jullie, agenten?
De politie had krachtiger moeten reageren op het racisme van de agenten in de Facebookgroep, vindt Tom Naegels. Ze besmeurden de neutraliteit van hun ambt.
Op zich is het geen verrassing dat er racisme leeft bij de politie. Al sinds de start van de antiracistische beweging in België, in de jaren 70, richt die zijn pijlen op het korps. Dat de Black Lives Matter-betoging van begin deze zomer zich ook keerde tegen etnisch profileren en politiegeweld, brengt ons dus op een volle halve eeuw van frustratie, onvrede en spanningen. Het verschil is dat je doorgaans afhankelijk bent van getuigenissen van slachtoffers, die niet altijd te checken zijn. Of je moet doen wat een Franse journalist net gedaan heeft (DS 4 september): undercover gaan en een boek schrijven vol straffe, maar opnieuw oncontroleerbare verhalen die dan betwist worden door de korpsleiding.
Nu hebben agenten zelf getuigenis afgelegd van hun xenofobe overtuigingen, in hun eigen woorden, op een publiek forum. Je zou denken dat dat het makkelijker maakt om het probleem onder ogen te zien en ‘de rotte appels’, zoals ze steevast worden genoemd, eruit te halen. Maar dat was niet zo. In de korte reactie van de korpsleiding en de vakbond zag je dezelfde dynamiek van altijd: algemeen veroordelen (dit kan voor ons niet) maar specifiek relativeren (meenden ze het wel? Het gaat om een kleine minderheid.)
Het verhaal verdween ook snel uit de media, wellicht omdat die gefocust waren op de politieke fall-out van de zaakChovanec. Maar hoewel die uitzonderlijk schokkend is, vertelt ze, precies vanwege dat uitzonderlijke, minder over wat er misloopt bij de politie dan een rist agenten die routineus, achteloos, ten overstaan van duizenden collega’s, over ‘kopvodden’ en ‘negers’ praten.
Die agenten schenden daarmee ook een principe dat we nochtans tot de kern van onze politieke cultuur rekenen: de (zichtbare) neutraliteit van de overheid. U herinnert zich dat daar vijftien jaar geleden intensief over gedebatteerd is. U herinnert zich ook dat de focus van dat debat toen op kledij lag. Het is iedereen die uit naam van de overheid een dienst verleent aan de burger, zoals rechters, leraars, agenten en loketbedienden, verboden om tijdens hun werk kleren te dragen die sommige burgers het gevoel zouden kunnen geven dat die leraar of agent een vooroordeel tegen hen koestert. Het toepassingsgebied was ruim: T-shirts van voetbalploegen, pins van politieke partijen, oorbelletjes die een seksuele voorkeur zouden kunnen uitdrukken, en uiteraard de islamitische hoofddoek, de aanleiding van de verstrakking van de regels, en van het protest ertegen.
De opkomst van sociale media hebben daar een heel nieuwe dimensie aan toegevoegd, waar tot dusver nog maar zelden op is ingegaan. Uit iemands kledij kun je afleiden tot welke groep hij wil behoren, maar meer kom je niet over hem te weten. Vandaag is het evenwel mogelijk om, met een minimale moeite, van iedere leraar, rechter, agent of welke ambtenaar ook, een schier eindeloze reeks meningen terug te vinden – gedetailleerde, beargumenteerde, en vaak emotionele commentaren op alle gevoelige kwesties die de afgelopen tien jaar of langer gepasseerd zijn. Zwarte Piet. Bart De Wever. Het Marrakechpact. De klimaatjongeren. Je gaat me niet vertellen dat er tussen de honderdduizenden Vlamingen die elkaar daar virtueel de strot over hebben afgebeten, geen enkele loketbediende zat. Zij deden dat publiekelijk, met naam en toenaam, want dat is wat wij allemaal gedaan hebben.
Ik laat het aan de grote voorvechters van de neutraliteit om te beslissen of ze dat even erg vinden als een hoofddoek dragen. Mijn punt is dat het oude model uitging van een scheiding tussen de sferen: onder vrienden denk en zeg je wat je wil, maar op het werk hou je je mening thuis. Sociale media hebben die kloof uitgewist. Ze hebben een niveau gecreëerd tussen het private en het publieke, waar we praten als onder vrienden, maar met een bereik alsof we het in de krant hebben gezet. We weten wel dat we alles delen met de wereld, maar we beseffen het niet. Of we trekken het ons niet meer aan.
Het is in die schemerzone dat de agenten hun racistische praat hebben verkocht. Je kunt allerlei redeneringen ontwikkelen over hoe mensen op sociale media agressiever praten dan ze anders zouden doen, dat het hyperbolen waren, dat het ‘locker room talk’ was, zoals die van Donald Trump met zijn ‘grab ’m by the pussy’. Het doet niets af aan de vaststelling dat zij de neutraliteit van hun ambt hebben besmeurd. Ze hebben het geloof geschaad in de politie in zijn geheel. Want zo werkt het met neutraliteit: ze straalt af op de hele organisatie. Of deze mensen hun posts nu meenden of niet, dat doet er niet toe. Een Antwerpse loketbediende komt ook niet voor de grap met een hoofddoek naar het werk.
The Daily, de onvolprezen podcast van The New York Times, bracht deze week een gelijkaardig verhaal. Een zwarte agent uit Flint, Michigan, vertelde hoe hij ontslag had genomen uit het korps, nadat hij zijn (blanke) collega’s, opnieuw in een besloten Facebookgroep, harteloze en racistische commentaren had zien schrijven over de dood van George Floyd. Hoe kon hij nog met hen samenwerken, nu hij wist hoe ze werkelijk over hem dachten?
Dat is waar deze conflicten om draaien: om vertrouwen. Het sterkste argument pro neutraliteit was altijd dat in een diverser wordende samenleving, het onderlinge vertrouwen daalt. In elkaar, en in de overheid. Om al die diverse groepen het vertrouwen te geven dat de overheid er net zo goed voor hen is als voor alle anderen, en dat ook zij voor de overheid kunnen werken, moet iedereen in een uniform. Maar vertrouwen is meer dan een uniform.
Tussen al die Vlamingen die elkaar virtueel de strot hebben afgebeten over kwesties als Zwarte Piet en klimaatjongeren, zaten vast ook loketbedienden