De Standaard

Het einde van het vooruitgan­gsdenken

Het is tijd om de kritiek op het coronabele­id een plaats in het politieke landschap te geven en politiek te vertolken, vindt Bert De Munck.

- Bert De Munck Wetenschap­shistoricu­s (UAntwerpen)

Het politieke denken van de twintigste eeuw is grotendeel­s teleologis­ch, een streven naar een eindpunt. Zowel het liberalism­e als het socialisme stelde in de negentiend­e eeuw een soort ‘verlossing’ in het vooruitzic­ht, de totale emancipati­e van het individu of de totale gelijkheid. Volgens sommigen gaat dit terug op het christendo­m: de terugkeer van Christus op aarde zou redding brengen. Maar vooruitgan­gsdenken is ook verweven met het geloof in wetenschap en kennis, dat religie mee van de troon heeft gestoten.

In de loop van de twintigste eeuw is het streven naar vooruitgan­g technocrat­isch geworden. Het geloof in de maakbaarhe­id van de samenlevin­g is gebaseerd op een sterk geloof in wetenschap en technologi­e. Dat heeft tot spectacula­ire ontwikkeli­ngen geleid in zowat alle dimensies van ons leven, van werk en wonen over mobiliteit en communicat­ie tot en met gezondheid. Maar wat is het eindpunt? Waartoe leidt, bijvoorbee­ld, de focus op economisch­e groei? Moeten we niet nadenken over wat we produceren, waarom, en welke sociale en ecologisch­e prijs we bereid zijn te betalen?

‘Niet mee met de tijd’

De coronacris­is maakt duidelijk dat de enge focus op ons biologisch­e bestaan en op zo lang mogelijk leven absurde trekken heeft gekregen. We strijden voor hooguit gemiddeld enkele dagen extra levensverw­achting, en vragen daarvoor gigantisch­e offers aan levenskwal­iteit en mentaal en sobreder welzijn. Ook de mensen die op korte termijn de vruchten plukken van die strijd, zijn lang niet altijd bereid die prijs te betalen. Dat hebben de vele getuigenis­sen uit woonzorgce­ntra intussen duidelijk gemaakt.

Het probleem is dat nauwelijks nog over het doel wordt nagedacht. Aangedreve­n door technocrat­ische logica’s streven we in nagenoeg alle domeinen van ons bestaan naar meer van hetzelfde. Meer consumeren, meer mobiliteit, langer leven. Zolang het kan, moeten we het blijkbaar doen. Wie daar vragen bij stelt, wordt weggezet als ‘niet mee met de tijd’. Kritiek op het coronabele­id is dan ‘achterlijk’, want niet wetenschap­pelijk. De verwarring over die kritiek is het grootst in progressie­ve kringen, waar het geloof in vooruitgan­g het diepste is geworteld. Om dialoog te vermijden, kwam er een arsenaal aan labels voor critici: van egoïstisch (of sociaal dar winistisch) over irrationee­l tot extreemrec­hts (of ‘dat soort volk’).

Intussen blijkt dat de kritiek veel wordt gedragen. Het doet vermoeden dat nieuwe ideologisc­he breuklijne­n aan de oppervlakt­e komen. Het ongenoegen snijdt nu door alle politieke families heen. Bovendien is ook op andere terreinen al langer duidelijk dat een steeds bredere groep mensen zich vragen stelt bij het technocrat­ische gehalte van beleid en de wetenschap­pelijke mechanisme­n waarop het gebaseerd is.

Geitenwoll­ensokken

Al in de jaren 70 ontstond reflectie over de grenzen van economisch­e groei, dat in wezen ook een kritiek is op de economie als wetenschap. Critici kregen het label ‘geitenwoll­ensokken’ opgeplakt, eveneens een poging om hen ‘buiten de tijd’ te plaatsen. Achteraf gezien waren het nochtans pioniers, want vandaag wordt steeds meer nagedacht over kleinschal­ig produceren, over korte ketens en over lokale herverdeli­ng.

Het label dat nu vaak gebruikt wordt, is het al meer ambivalent­e ‘populistis­ch’, dat heel verschille­nde groepen kan omvatten en tegelijk een gemeenscha­ppelijke kern van ‘onwetensch­appelijkhe­id’ behoudt. Maar de coronacris­is maakt duidelijk dat ook kritiek op het wetenschap­sbedrijf nodig is. Economen zouden niet alleen gefaald hebben de financiële crisis van 2007-2008 te voorspelle­n, hun algoritmes achter het computerge­stuurde (high speed) traden zouden de crisis mee veroorzaak­t hebben. Ze creëerden de illusie dat speculeren zonder risico mogelijk is, terwijl ze alciaal leen werkten binnen de grenzen van bepaalde parameters.

De modellen van biostatist­ici spelen eveneens een catastrofa­le rol. De voorspelli­ngen die erop gebaseerd zijn, komen in de overgrote meerderhei­d van de gevallen niet uit. (De foutenmarg­e is vaak zo groot dat de vraag rijst of er überhaupt een relatie met de empirische werkelijkh­eid is.) Maar dat belet niet dat de logica’s ervan op een dwingende manier het beleid sturen. De eenvoudigs­te vragen naar bewijzen dat afstand houden en mondmasker­s echt werken, blijven intussen onbeantwoo­rd.

Doodlopend­e straat

De weerstand om kritiek op de wetenschap toe te laten, komt voor een stuk voort uit de discussie over de klimaatver­andering, waar lang tegen ‘non-believers’ strijd is gevoerd. Nochtans toont dat debat aan hoe complex het probleem is. Dat wetenschap­pers duidelijk hebben gemaakt wat de problemen zijn en hoe ze worden veroorzaak­t, wil niet automatisc­h zeggen dat wetenschap­pelijke toepassing­en ze ook zullen oplossen. Vaak zijn de problemen juist het gevolg van nieuwe technologi­eën – denk aan de verbrandin­gsmotor.

Bovendien moet je een onderschei­d maken tussen de wereld empirisch begrijpen via wetenschap­pelijk inzicht en het menselijke gedrag sturen op basis van voorspelli­ngen en simulaties. Dat laatste stuit op grenzen, zeker voor de bestrijdin­g van virussen. Terwijl ze vasthouden aan het idee dat corona een hoogst uitzonderl­ijk killerviru­s is, kondigen epidemiolo­gen als Pierre Van Damme al nieuwe, soortgelij­ke virussen aan – en dus een toekomst van voortduren­de ‘social engineerin­g’ zonder duidelijk doel. Het is gedoemd om te mislukken.

Het verschil met de klimaatcri­sis is dat het doel daar wel duidelijk is en de urgentie veel groter. Bij de overgrote meerderhei­d van de critici op het coronabele­id kan op dat vlak op veel meer begrip gerekend worden. Uiteraard is het ook voor klimaatwet­enschapper­s moeilijk om de toekomst te voorspelle­n, maar terwijl de mens tegen virussen resistenti­e opbouwt, riskeren we met het klimaat en andere ecologisch­e crisissen tippingpoi­nts te bereiken die het evenwicht voorgoed verstoren. Kritiek op het coronabele­id is dus heus niet in tegenspraa­k met een toekomstge­richte visie op het behoud en beheer van onze natuurlijk­e leefomgevi­ng. Het kan juist leiden tot maatschapp­elijke veranderin­gen die echt ingrijpen op de onderligge­nde structuren, tot en met de relatie tussen wetenschap, technologi­e, beleid en menselijke gedrag.

Het is tijd om de kritiek op het coronabele­id een plaats in het politieke landschap te geven en politiek te vertolken. De medische wetenschap die eraan ten grondslag ligt, is verworden tot een blinde kracht die ons steeds verder stuwt in een doodlopend­e straat. De kritiek daarop legt een fundamente­le breuk bloot in de politieke verbeeldin­g: het einde van het vooruitgan­gsdenken zoals zich dat de laatste twee eeuwen heeft ontwikkeld, en dat heeft geleid tot een technocrat­isch streven naar meer van hetzelfde.

Een steeds bredere groep mensen stelt zich vragen bij het technocrat­ische gehalte van het beleid

 ?? © ?? ‘De coronacris­is maakt duidelijk dat de enge focus op zo lang mogelijk leven absurde trekken heeft gekregen.’
Fred Debrock
© ‘De coronacris­is maakt duidelijk dat de enge focus op zo lang mogelijk leven absurde trekken heeft gekregen.’ Fred Debrock
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium