Hoe we van de particratie afraken M
et partijen op zich is er niets mis. Ze stroomlijnen de politieke gedachten en proberen via verkiezingen macht te verwerven om hun ideeën te realiseren. In een particratie hebben ze hun macht te ver uitgebreid en hebben ze bijvoorbeeld de instellingen die voor hen een tegengewicht moeten zijn, onmachtig gemaakt. Dat is hier gebeurd. De partijen hebben de administraties en openbare instellingen bezet via politieke benoemingen.
De partijleiders profiteren daarnaast van een kiesstelsel met lijststemmen, waardoor niet zozeer de kiezers, maar zij bepalen welke van hun kandidaten verkozen raken. Alle gekozenen en kandidaten moeten braafjes in de pas lopen. De partijen kennen zichzelf massaal subsidies toe waarmee ze, naar buitenlandse normen gemeten, immense partijhoofdkwartieren bevolken en kunnen beleggen in immobiliën. De regerende partijen werven grote kabinetten aan die het bestuur overdadig politiseren en de administraties opzijzetten.
De laatste tijd is de zaak ontspoord. De partijen zijn versnipperd. De grootste heeft federaal gezien nog amper 16 procent van de stemmen. Ze zijn bovendien uitgeleefd. Ze hebben nauwelijks nog een boodschap die de kiezers aanspreekt. Daarom trekken die massaal naar de extremen. Dat leidt tot fout gedrag. Die versnipperde partijtjes zijn niet meer bezig met het algemeen belang, maar met overleven. Ze menen dat ze opnieuw aantrekkelijk kunnen worden door hun onderlinge tegenstellingen op te fokken en politiek catenaccio te spelen: elkaar en het land blokkeren met vuile trucs (DS 10 september). Al zestien maanden.
Om het land daarvan te genezen, hebben we minder en andere partijen nodig. Hoe dat te bereiken? Door fusies of kartels? Door partijen weg te stemmen? In Frankrijk implodeerden de klassieke partijen. Emmanuel Macron creëerde een nieuwe partij: En marche. Vooruit. Wellicht zal het hier trager gaan en komt de verandering van onderen, van het lokale niveau.
Het kiesstelsel moet wijzigen om de greep van de partijleiders op wie gekozen is of wil worden, in te krimpen. De subsidies aan de partijen moeten drastisch omlaag en de kabinetten moeten fors afslanken. De administraties moeten worden versterkt. Ook is een minimum aan politieke ethiek nodig.
Maar eerst moet het fatalisme verdwijnen. Veel burgers, en zelfs veel professionele waarnemers, menen dat de zaken niet anders kunnen zijn dan ze hier vandaag zijn. Mis. Overal ter wereld zijn ministers in staat om te regeren mét hun administraties, zonder een partijpolitieke hofhouding zoals onze kabinetten. Zijn onze ministers zulke klunzen dat ze niet zonder die hofhouding kunnen regeren? Welnee, zij moeten dat ook kunnen. Maar de partijen zullen dat niet spontaan doorvoeren.
Drie groepen kunnen dat proces in gang zetten: welmenende partijleden, de kiezers en de ambtenaren. Dat is gebeurd in de jaren 90, zij het niet breed genoeg, en niet alle successen waren blijvend. Enkele schokgolven waren door het land gegaan: de Bende van Nijvel, Zwarte Zondag, Dutroux, de Agusta-omkoopaffaire en later het dioxineschandaal. De bevolking pikte het malgoverno niet langer en kwam op straat. Welmenende partijleden trokken aan hetzelfde zeel.
Het gerecht en de politie werden toen hervormd. De partijfinanciering werd corruptievrij gemaakt. De politieke benoemingen werden sterk ingeperkt. De federale topambtenaren eisten eensgezind en openlijk beter bestuur en vonden een bondgenoot in minister Luc Van den Bossche in Verhofstadt I. De kabinetten werden afgeslankt en de administraties kregen hun beleidsvoorbereidende rol terug, helaas maar tijdelijk.
Dat moet nu ook gebeuren. Zijn de kiezers er rijp voor? Zijn er welmenende partijleden? Wellicht wel. Vorige week bleek dat de ambtenaren klaar zijn. In een debat voor de Voka Health Community spraken vier van de sterkste topambtenaren uit de gezondheidszorg: Jo De Cock van de federale ziekteverzekering Riziv, Pedro Facon van de FOD Volksgezondheid, Dirk Dewolf van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, en Karine Moykens van het departement Welzijn en Volksgezondheid. Ze stelden samen voor dat de politieke overheid hun het mandaat zou geven om het onontwarbare lappendeken van gezondheidsbevoegdheden dat de politiek had gecreëerd, aan te pakken. Wij ontwarren en stellen scenario’s voor een stukje staatshervorming voor, de politiek beslist daarna, luidde het.
Dat is niet onrealistisch: zo gaat het in de rest van de wereld. Hier blijft het uitzonderlijk. Vlaams minister van Welzijn Wouter Beke (CD&V) reageerde alvast positief op die uitgestoken hand. De rest zweeg tot nu toe in de drie landstalen.
De versnipperde partijtjes zijn niet meer bezig met het algemeen belang, maar met overleven
Het theaterseizoen gaat van start. Cultuurliefhebbers kunnen zich laven aan de prachtige creaties van de talloze kwaliteitsvolle theatermakers in ons land. Maar achter de schermen kreunt de cultuursector onder de coronamaatregelen. Mensen verliezen hun inkomen, en dat is erg. Steun van de overheid is essentieel. Maar wat begon als een alarmkreet voor de sector, klinkt nu stilaan als een te bekend liedje. Het is de klaagzang die telkens weerklinkt wanneer er een nieuwe besparingsronde wordt aangekondigd in de cultuursubsidies.
Of subsidies voor cultuur al dan niet nodig zijn, daarover wil ik hier geen standpunt innemen: dat is een politieke beslissing die democratisch gedragen moet worden. Onze gemeenschap staat nu alvast in het algemeen veel kritischer tegenover subsidies dan vroeger, en dat lijkt me een goede zaak.
Tijdens periodes van schaarste is er in alle sectoren nood aan creativiteit en innovatie. Als die er niet komen, gaat het mis. Het verhaal van de auto-industrie is daar een voorbeeld van: de overheid bleef er geld inpompen om jobzekerheid te garanderen, zonder te kijken naar innovatie of hen te begeleiden naar een solide plan voor de toekomst.
Ook professionele cultuurmakers moeten zakelijk inzicht hebben. Iemand die alleen bezig is met zijn creatieve activiteit en niet met het zakelijke deel, is gedoemd om slechts een liefhebber te blijven. De voorstanders van subsidies wuiven dat argument meestal snel weg. Maar het is niet omdat de individuele context vaak genuanceerder is, dat het in het algemeen geen valabel argument is. Dat zakelijke inzicht scheidt de professionals van de liefhebbers. Laten we het welles-nietesspelletje rond subsidies aan de kant schuiven en in de eigen boezem kijken, nagaan hoe we echt vooruitgang kunnen boeken en hoe we de verhoudingen tussen kosten en inkomsten kunnen veranderen.
Als we zo een meer comfortabele budgettaire situatie creëren, kunnen we ons door de crisis sleuren en zelf het pad effenen naar een duurzaam cultuurbeleid. Waar we vroeger vastzaten aan de fysieke locaties en uren van voorstellingen, is er nu voldoende technologie om meer mensen tegelijk een voorstelling te laten beleven, bijvoorbeeld via betaalde livestreams. De technologie en de vakkennis daarvoor zijn aanwezig, maar we moeten bekijken op welke manier we dat kunnen verwezenlijken. Op dit ogenblik is er geen enkel exclusief platform voor theater, maar we kunnen beginnen met de bestaande. Later kunnen we dan een eigen platform uitwerken dat voldoet aan de noden van het medium. Zo kunnen er spontaan nieuwe dingen ontstaan.
We moeten naar theater 2.0: behouden wat we mooi, leuk en waardevol vinden, en al wat niet meer werkt buitengooien. Dat hoeft niet tot iets vulgairs of commercieels te leiden, maar kan net leiden tot innovatieve vormen van expressie, afgestemd op een snel veranderende wereld.
Peter Glassee