De pijn van het niet-meer-zijn
Voor Nathalie Muylle (CD&V) valt het nog wel mee. Met de start van Vivaldi is ze nu wel minister af, maar het is niet de bedelstaf die haar wacht. Een afgelopen ministerschap biedt zo zijn voordeeltjes. En vooral: ze kan zo terug naar het federale parlement. Daar hield het Wervikse gemeenteraadslid Bercy Slegers haar plekje vrij. Ook zij moet dus weer naar af. Maar ook een afgelopen parlementair mandaat biedt zijn voordeeltjes en ‘af’ houdt voor Slegers vast een kabinetsfunctie in. Eerder werkte ze al op federale en Vlaamse kabinetten, bij Kris Peeters en Hilde Crevits. Ze is een ervaringsdeskundige. Ze belandde in 2011 al eens in het federaal parlement als opvolger, en bij het einde daarvan in 2014 wachtte haar een kabinetsfunctie plus een job als regeringscommissaris bij de Vlaamse overheid.
Federaal of Vlaams, het maakt niet uit. De West-Vlaamse connectie weegt zwaarder. Slegers is iemand van het systeem, meer als multi-inzetbare pion dan als autonome volksvertegenwoordiger. Zo verging het ook Muylle zelf. Deze Roeselaarse schepen kwam in 2004 eveneens als opvolger in het federaal parlement terecht. Het afgelopen jaar diende ze als federaal minister, als opvolger van partijvoorzitter Wouter Beke. Die was even federaal minister als opvolger van Kris Peeters, die in 2019 naar het Europees Parlement vertrok, waarna Muylle haar kans kreeg toen Beke toch naar de Vlaamse regering verkaste. Zij bleef consequenter federaal actief, maar de provinciale evenwichten stonden een verlengd ministerschap in de weg: de West-Vlaamse christendemocratie was al genoeg ‘bediend’.
Dat is kille rekenkunde – zo werkt de particratie. Het kan vreemd lijken dat Muylle, die toch het klappen van de zweep hoort te kennen, zich nu onheus bejegend voelt, zoals ze gisteren op de radio zei: ‘Het deed pijn.’ Dat ze er niet ‘bij’ zou zijn, vernam ze slechts per toeval. Dat klinkt niet netjes, maar zoveel botheid past wel bij de rekenkunde die gekozenen verschuift als pionnen op een schaakbord.
Dat doet Muylles lot verschillen van dat van Kristof Calvo (Groen), die het ook moeilijk heeft met een gemist ministerschap, dat ook moest vernemen tussen de soep en de patatten, maar die vooral naast de functie greep omdat zijn partij haar procedures niet op orde heeft. Maar wie leiding geeft, ook in een partij, maakt altijd de handen vuil.
Toch dacht Muylle dat ze, de regionale evenwichten ten spijt, best geschikt is om meer bepaald minister van Binnenlandse Zaken te worden. Ze had er, zei ze, de ervaring voor, en wel omdat ze ooit eerste schepen was. Of was ze gehecht geraakt aan de macht of aan de extraatjes van het ministerschap? Genieten van de egards is niet ongewoon. Voormalig staatssecretaris Theo Francken (N-VA), zo sneerde zijn partijvoorzitter Bart De Wever in een onbewaakt moment, heeft het er lastig mee dat hij het zonder dienstauto moet stellen.
Muylle suggereerde dat ze kon bogen op persoonlijke verdiensten, gelet op wat ze met de coronacrisis zo onverwacht omhanden had gekregen. Heeft ze dan haar politieke autonomie geïnternaliseerd en maakt ze zich illusies over meritocratie of dankbaarheid, tegen de gebruikelijke praktijken van de particratie in?
Wellicht niet. Daarin is haar partijgenote Joke Schauvliege een leerrijk geval. Ook zij was gestart in de lokale politiek en in een (federaal) ministerieel kabinet. Met, toen dat nog telde, een profiel in de christelijke arbeidersbeweging als extra voordeel. In 2009 werd ze voor het eerst Vlaams minister met onder meer de voyante portefeuille van cultuur. Ze zag dat niet als een opdracht, maar, zei ze, als ‘een beloning’, als iets wat haar toekwam, en ze nam zich voor om zich voortaan vooral in haar eigen kieskring te profileren (DS 13 juli 2009). Tien jaar later eindigde haar ministerschap wel in een debacle, maar ze voelde zich met de voorkeurstemmen die ze nog kon verzamelen toch alweer ‘beloond’. Beide beloningen bekeek ze niet vanuit een politiek-democratisch perspectief, wel als het gevolg van haar persoonlijke verdienste voor het partijbelang, als plaatselijke electorale sterkhouder.
In zo’n visie schiet de politieke verantwoordelijkheid er altijd bij in. Zo pendelde Inge Vervotte (CD&V) tien jaar lang tussen de federale en de Vlaamse politiek. Ze verliet de Wetstraat voortijdig zonder ooit bij de kiezer verantwoording af te leggen voor een voltooid mandaat. Politici die graag loyale partijsoldaten blijven, menen dat alleen de beloning van het ministerschap hun ambitie kan voltooien. Maar die mentaliteit devalueert wel de democratische diepte en autonomie van de volksvertegenwoordiging. Zo wil de particratie het ook. Geen wonder dat, als niet de democratische representatie, maar alleen het partijbelang vooropstaat, die particratie haar gekozenen slechts als electoraal kanonnenvoer bejegent. Met een ministerschap als lokkertje.
Gekozenen die zichzelf zien als partijsoldaten, vinden dat alleen het ministerschap het doel van hun ambitie kan zijn