‘Ik wil lokaal voedsel, maar mogen grote bedrijven dan geen subsidies meer krijgen?’
Voor het eerst kunnen landen deels zelf bepalen waar landbouwsubsidies naartoe gaan en dus mee kiezen wat voor landbouw ze willen. ‘Boeren beseffen goed genoeg dat ze zich moeten aanpassen aan de klimaatverandering’, zegt Hilde Crevits. Hoe groen wordt onze landbouw?
‘Het hele plan is een voortzetting van het landbouwbeleid van het verleden’,
Meer quinoa, meer bulgur, meer couscous. In vergelijking met 2014 is de Vlaming massaal anders gaan eten. Ook de vleesvervangers werden populairder, ten nadele van vlees, brood en sommige melkproducten. Hilde Crevits (CD&V), Vlaams minister van Landbouw, presenteert meteen bij het begin van het gesprek enthousiast de statistiek uit de recente consumentenbevraging. ‘Spectaculair, die verandering. Ik ben gefascineerd door eiwitten en hoe de plantaardige ook een deel de dierlijke kunnen vervangen. Maar die komen nu uit Zuid-Amerika en Afrika, niet bepaald klimaatvriendelijk dus. Daarom steun ik onderzoek naar hoe we die hier kunnen telen, op een productieve manier, zodat de boer er ook van kan leven.’
Crevits legt meteen de vinger op meerdere wonden: hoe en wat produceren we hier aan voedsel dat milieu- en klimaatvriendelijk is, en hoe bezorgen we de boer, die financieel al jaren onder druk staat, een goed verdienmodel? Dat de landbouw grote uitdagingen wacht, staat vast. Met de Green Deal schoof Europa ambitieuze klimaatdoelstellingen naar voren. Het nieuwe Europese landbouwbeleid waar nu de laatste hand aan wordt gelegd, zou een belangrijk instrument kunnen zijn om de klimaatdoelstellingen te halen: meer vergroening in ruil voor subsidies (zie kader). Voor het eerst zullen landen ook zelf meer kunnen bepalen waar het geld naartoe gaat, en dus welk landbouwmodel ze financieel ondersteunen.
‘Ik wil vooral inzetten op innovatie’, benadrukt Crevits. ‘Water wordt dé uitdaging van de toekomst. Ik was in een slabedrijf waar sla niet in volle grond, maar op gootjes wordt geteeld. Ze gebruiken een volledig circulair watersysteem, daar gaat geen druppel water verloren. In Limburg bezocht ik een appelen- en perenbedrijf. Ze hadden een irrigatiesysteem aangelegd waar af en toe een druppel water uit komt om de appelen en peren onder meer te beschermen tegen zonnebrand (fruit verkleurt aan de boom door te hoge temperaturen en droogte, red.). Die landbouwer zei me: in plaats van elk jaar aan de gemeenschap een vergoeding te vragen voor de geleden schade door droogte, moeten wij zelf investeren tégen de droogte. Boeren beseffen goed genoeg dat ze zich aan de klimaatverandering moeten aanpassen, en wij kunnen daarbij helpen. Onze boeren hebben in 2019 voor 625 miljoen euro aan duurzame investeringen gedaan en daar 138 miljoen euro steun voor gekregen van Vlaanderen en Europa, driekwart had te maken met energiebesparing.’
Ondanks de subsidies kunnen veel boeren amper het hoofd boven water houden. ‘Wij moeten boeren helpen in de omschakeling van hun bedrijf naar een goed verdienmodel. En ze moeten een betere prijs krijgen. Burgers willen lokaal voedsel en groenten zonder pesticiden, maar in de supermarkt worden ze consumenten die toch vaak voor het goedkoopste kiezen. Ik wil dat ze meer als burger redeneren.’
‘Als ik met boeren praat, hoor ik maar één kopzorg: grond. Er zijn oudere boeren die op hun grond blijven zitten zonder actief te boeren, maar wel subsidies krijgen’
Bioboeren en boeren die een gemengd bedrijf hebben of die in korte keten werken, blijken beter bestand tegen allerlei crises: droogte, prijsschommelingen, corona. Hun milieuimpact is ook kleiner. Moeten we dat soort landbouw niet meer stimuleren? Nu gaat 80 procent van de EUsubsidies in Vlaanderen naar de 54 procent grootste bedrijven.
‘Ik wil het lokale zeker steunen. Ik heb met 23 organisaties, waaronder de supermarkten, een overeenkomst gesloten waarin ze beloven dat ze ruimte vrijmaken voor lokale producten. En in het nieuwe landbouwbeleid zitten instrumenten om “niet-productieve” steun te geven, bijvoorbeeld om heggen of bomen aan te planten omwille van de biodiversiteit. We bouwen ook de zoogkoeienpremie af (hoe meer kalveren geboren worden, hoe meer geld je krijgt, red.). Dus geen steun meer om zo veel mogelijk te produceren.’
‘Maar ik ben het er niet mee eens dat je grote bedrijven niet moet steunen. Zij zijn vaak slagkrachtiger en zijn voorlopers van innovatie om de klimaatdruk verkleinen.’
De meeste subsidies gaan nu naar rundveebedrijven met vaak veel hectaren grond. Maar net de veestapel is verantwoordelijk voor de grootste klimaat en milieudruk. Moeten we die niet voor een deel afbouwen om de klimaatdoelstellingen te halen? ‘Daar ben ik het niet mee eens. De veestapel is verantwoordelijk voor 5 tot 6 procent van de totale uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen. Via innovatie in veevoeder en emissiearme stallen proberen we dat nog naar beneden te krijgen. De coronacrisis heeft aangetoond hoe belangrijk het is dat we in ons eigen voedsel kunnen voorzien. Ik heb er geen probleem mee dat er nog meer klimaat- en milieueisen worden gesteld, maar als we willen dat de
boeren blijven boeren, dan zullen we hen daar ook voor moeten betalen. Anders worden ze weggeconcurreerd door goedkoop voedsel van elders waar ze niet zo strikt zijn met de milieunormen.’
‘Op een bepaald moment werden kippen in kooien verboden. Er zijn boeren die de kooien hebben afgebroken en in Oekraïne weer opgebouwd, om dan die eieren naar hier te exporteren. Daar kan ik niet mee lachen. Het vlees dat wij produceren, heeft internationaal de minste uitstoot per kilo. Sinds 1990 is in Vlaanderen de uitstoot van broeikassen door landbouw met een vierde gedaald.’
De vleesveesector is voor meer dan 90 procent afhankelijk van subsidies. Dat is pas een ongezond verdienmodel.
‘Ik geef toe dat het anders moet. Maar ik ben het er niet mee eens dat de veeteelt een ongezond verdienmodel is. De inkomenssteun voor de veeteeltbedrijven is een compensatie voor alle milieuregels waaraan ze moeten voldoen.’
‘Grasland is heel belangrijk voor CO2captatie. Koeien die buiten lopen, eten gras en zetten zo laagwaardig eiwit om in hoogwaardig eiwit (vlees, red.), dat is dus een winstmodel. Daar moeten we onze boeren toch financieel voor steunen?’
‘Maar wat beperkend kan zijn voor dat model, is de strijd om landbouwgrond. Als ik met boeren praat, dan hoor ik maar één grote kopzorg: grond. Grond die er niet is, grond die veel te duur is. Oudere boeren die op hun grond blijven zitten zonder dat ze actief boeren, maar wel subsidies krijgen. Landbouwgrond die door kapitaalkrachtigen wordt opgekocht om er iets anders mee te doen dan landbouw (‘De verpaarding van Vlaanderen’, DS 29 augustus 2019). Eerlijk gezegd, ik breek me er het hoofd over hoe we de toegang tot grond weer betaalbaar kunnen maken.’
Uit onderzoek blijkt dat veel rundvee en varkensboeren, als ze zouden kunnen, er mee zouden stoppen. Door de kleine winstmarges zijn ze steeds groter geworden om toch maar een inkomen te hebben en de bankschulden die ze daarvoor aangingen, hangen nu als een strop om hun nek.
‘Dat is inderdaad verontrustend. Veel boeren hebben te weinig perspectief. Ik wil er alles aan doen om te voorkomen dat we voor ons voedsel van het buitenland afhankelijk worden.’
Maar waarom staan we toe dat veebedrijven uitbreiden en subsidiëren we megastallen? ‘Of een uitbreiding wordt toegestaan, is een kwestie van vergunningenbeleid. Het hangt er voor mij vanaf waar en in welke omstandigheden die uitbreiding plaatsvindt. Landbouw is een economische sector, maar elke landbouwer moet natuurlijk exploiteren op een milieuvriendelijke manier.’
In welke mate verhindert de band tussen CD&V en Boerenbond de uitrol van een vernieuwend beleid?
‘Ik zie de landbouworganisaties niet als een hinderpaal. Ik trek radicaal de kaart van innovatie en duurzaamheid en ik ervaar Sonja De Becker, de voorzitster van Boerenbond, als iemand die daar ook achter staat. Maar als er een plan op tafel ligt om bomen te planten op landbouwgrond, dan luister ik natuurlijk ook naar de boeren.’
‘Toen kippen in kooien verboden werden, waren er boeren die die kooien hebben afgebroken en in Oekraïne weer opgebouwd, om dan de eieren naar hier te exporteren. Daar kan ik niet mee lachen’
Spreken is zilver, zwijgen is goud: meer dan een halfjaar na de uitbraak van het coronavirus, lijkt het spreekwoord zeer to the point. We hebben minder, en met minder mensen, gepraat. En als het sars-CoV-2-virus ons via aerosolen in de lucht kan besmetten, doen we er beter zoveel mogelijk het zwijgen toe.
‘Als iedereen een paar maanden niet meer zou praten, zou de epidemie verdwijnen’, zei Jose Jimenez, epidemioloog aan de universiteit van Colorado, onlangs in The Atlantic. Dat is niet zo gek als het lijkt, want wie spreekt, ‘spuwt’ klanken uit. In het Engels en het Chinees krijgen de p, t, q, ch en c een hevigere luchtstoot mee dan in het Japans. Minstens duizend druppeltjes per minuut bij een luide prater, becijferde de University of Pennsylvania.
Praten kan dus uw gezondheid schaden. Met mondmaskers, virtuele sessies en quarantaines dijken we ons taalgebruik in, maar dat schept een ander probleem: hoe kunnen we nog opgaan in taal en in elkaar?
Jan Rodts, logopedist op rust, heeft het in het voorbije halfjaar gemist: ‘Niet meer van gedachten kunnen wisselen met mensen, vind ik dodelijk. Meer dan de knuffels mis ik het directe mentale contact. De manier waarop iets gezegd wordt, is voor mij erg belangrijk om de boodschap te begrijpen, en daarvoor heb je fysieke nabijheid nodig. De kinderen en kleinkinderen kort vanop afstand zien, dat is niet hetzelfde.’
Via de laptop toch? Zoomen, skypen, teamsen? Computerwetenschapper MC Schraefel (University of Southampton) is sceptisch: ‘We zijn vergeten dat sociale media als geraffineerde suiker zijn. Ze ontdoen de “totale” menselijke communicatie van veel waardevols en uitdagends.’
Misschien is praten vandaag ook goud? Taal is meer dan een communicatietool: ze is menselijk kapitaal. En ze heeft klappen gekregen.
Interactie
‘Een taal leren en gebruiken is een socio-cognitief proces’, zegt Esli Struys, specialist in neurolinguïstiek aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘Vaardigheden zoals woordenschat en luisteren kun je je in je eentje nog deels eigen maken, maar om een taal goed te leren moet je de kans krijgen ze te spreken.’
Enkele duizenden leerlingen in het onthaalonderwijs voor anderstalige kinderen (Okan) hebben die kans door de lockdown niet gehad, vindt Anke De Saedeleer, al vijf jaar Okan-lesgeefster in Gent. ‘Zij zijn erg gemotiveerd, want ze hebben maar één jaar om Nederlands te leren. We hebben hen gebeld, geskypet en blogs gemaakt, en dat werkt goed voor luisteren en lezen, maar niet als je mensen wilt leren praten. Normaal gaan we met hen de straat op om in authentieke situaties te oefenen, maar dat mocht niet meer.’
‘Mijn vader van 94 heeft 3 maanden geen bezoek gehad. Sindsdien vindt hij moeilijk de woorden als we een gesprek proberen te hebben’
Lut Vanbiervliet