Complottheorie
Wanneer ik ’s avonds de drinkflessen van de kinderen probeer schoon te maken, moet ik bij twee van de drie naar mijn man lopen. Hij brengt hen ’s ochtends naar school en maakt dus hun boekentassen klaar. Ik verdenk hem ervan de doppen opzettelijk absurd hard vast te draaien. Als hij zonder woorden maar met een, in mijn verbeelding zelfvoldane, glimlach moeiteloos de dop losschroeft, weet ik het zeker: hij doet het expres.
Niet veel later heb ik hetzelfde probleem met een pot confituur, maar ik zeg niets. Met al mijn kracht zet ik me aan de onmogelijke opdracht. Zuchtend, puffend, knarsetandend. Zonder woorden neemt hij de pot uit mijn handen, in een wip is het deksel los. Ook confituurfabrikanten zitten dus mee in het complot!
De volgende ochtend neem ik voor het eerst in weken een trein. In de krantenwinkel koop ik snel een busje ontsmettingsgel. Dat blijkt een kinderslot te hebben. De hele treinrit probeer ik het rotding te openen. In Brussel aangekomen loop ik gefrustreerd een krantenwinkel van dezelfde keten binnen en vraag de man achter de kassa om hulp. Een seconde later is het flesje open. Beteuterd moet ik vaststellen dat het misschien gewoon aan mij ligt. Tenzij ook handgelproducenten deel uitmaken van het complot, natuurlijk.