‘Een Nederlander kan nooit een echte Belg worden’
De Nederlandse Marilou Marcus (62) was 29 toen haar man werk kreeg in België, en ze met hun gezin verhuisden naar Leuven. De inburgering verliep niet zonder slag of stoot. ‘Nog steeds draaien mensen hun hoofd om als ik bij de bakker een brood bestel.’
‘Ik ben een jonge zestiger maar ik heb het gevoel dat ik meer energie heb dan de meeste jongeren. Het type dat nog altijd rent en vliegt, aan nieuwe studies begint en nog een boekje wil schrijven ook, als het even kan. In Nederland was ik vast dezelfde geweest, maar ik woon met mijn gezin al drieëndertig jaar in Vlaanderen. Mijn man en ik werken hier, onze vier zonen zijn hier opgegroeid, en we hebben intussen ook al acht kleinkinderen. De kans dat we ooit nog terugkeren, is zo goed als onbestaande, maar we blijven wel die Nederlanders in België.’
‘Ik werk als yogalerares en coach. Mijn man is arts in het ziekenhuis, ik werk in een huisartsenpraktijk, ik noem het graag complementaire geneeskunde: het lichaam en de geest van mensen weer in balans brengen. Die twee zijn onlosmakelijk verbonden, en dat is nog altijd niet bij iedereen doorgedrongen. Het gebeurt vaak dat ik iemand zie wiens lichaam het laat afweten, of die aan allerlei fysieke kwalen lijdt, en ik het met massages niet los krijg, maar van zodra we praten over de problemen op het werk of in de relatie, ontspant het lichaam en lukt het wél om ook pijnklachten te verminderen. Elk lichaam verhult een verhaal, ik zie het als mijn job om beiden los te krijgen en te ontspannen. Ik denk dat mijn interesse hierin deels ook voortkomt uit het feit dat onze immigratie niet altijd simpel is geweest.’
Kloppende clichés
‘Ik was eind de twintig toen mijn man een mooie autonome baan als dokter aangeboden kreeg in Leuven. Ik groeide op in Zwolle, mijn man in Den Haag, en we leerden elkaar kennen op de universiteit in Leiden. We trouwden, kregen vier kinderen, en toen die jobaanbieding kwam, dachten we: doen we, voor enkele jaren. Intussen wonen we hier al drieëndertig jaar.’
‘Heel veel Nederlanders die een tijd in België wonen, keren uiteindelijk terug. En niet zelden omdat ze hier maar niet kunnen aarden. Het is niet simpel, ondervonden ook wij. Ongelooflijk hoe dicht twee landen bijeen kunnen liggen en hoe groot de cultuurverschillen desondanks zijn. Alle clichés kloppen: de optimistische, heel spontane Hollander, en de meer teruggetrokken en naar binnen gekeerde Vlaming.
Er is geen goed of fout, maar er is wel die kloof.’
‘Ik ben daar wat naïef in geweest. Vroeger studeerde ik een tijdje in Amerika, en ook toen dacht ik: ach, een mens gaat ergens heen, en ziet dan wel weer hoe alles loopt, goed leven kan je haast overal. Maar zo simpel is het niet. En tot mijn grote verbazing is het nog het minst simpel in een land waar men ogenschijnlijk dezelfde taal spreekt. Want: wij verstaan elkaar, maar we spreken niet dezelfde taal. Er is de tongval en het accent, maar ook de uitdrukkingen zijn anders, en zelfs de grammatica, die in Vlaanderen veel meer naar het Frans neigt. Dat ik nog altijd Hollands praat, is wat me nu nog steeds soms verweten wordt.’
‘In mijn eigen thuisstad kennen mensen me wel, maar als ik elders bij de bakker een brood bestel, draaien alle hoofden om. “Oei, een Hollander.” (lacht) Maar ik word in elk geval altijd gehoord. Ik herinner me ook hoe ik een keer ging joggen en aan de praat raakte met een andere jogger, die vlakaf zei: “Sorry, ik houd niet van Nederlanders.” Dat vond ik toch even slikken.’
Soort zoekt soort
‘Onze kinderen groeiden hier in Vlaanderen op, spreken ook Vlaams, en zijn heel goed aangepast. Toch kregen zij op school ook te maken met pesterijen. Ik heb me altijd in allerlei oudercomités geëngageerd, ook omdat ik het schoolsysteem van hier goed wilde begrijpen, maar daar viel het uiteraard op dat onze kinderen dus Nederlandse ouders hadden, en daar werden zij dan soms op afgerekend.’
‘Ik zie mezelf nog staan, aan de schoolpoort, alleen, terwijl alle andere ouders in groep stonden te keuvelen. Ik beschouw mezelf als een vrij sterk iemand, maar ik heb toch moeten leren omgaan met dat gevoel van eenzaamheid.’
‘Ik heb eerst dertig jaar in Nederland gewoond, ik begrijp wel dat mensen vinden dat ik de taal van hier moet spreken, maar dat lukt gewoon niet. Ik gebruik wel heel veel Vlaamse zegswijzen, en ook grammaticaal is mijn taal veel vervlaamst, maar dat accent, dat krijg je niet zomaar weg.’
‘Uiteraard zijn er ook heel erg fijne dingen gebeurd: we kregen hier in Vlaanderen een hoop fijne vrienden. Maar zelf zij zeggen: kijk, dit zijn onze Hollandse vrienden. Zelfs in de meest amicale context blijft dat stigma overeind. Niet dat ik dat zo erg vind, toch niet bij hen, en ik heb er ook veel begrip voor, maar het zegt wel iets. Ik denk dan: wat maakt het uit, vrienden zijn toch vrienden, daar hoeft toch geen nationaliteit bij vermeld te worden?’
‘Al die zaken maken dat Nederlanders in Vlaanderen elkaar toch gaan opzoeken. Soort zoekt soort. In onze gemeente zijn er haast geen Nederlanders, maar ik snap die behoefte wel, en het – om het plat te zeggen – gemis van je eigen volk. Daarom ook keren zoveel Nederlanders terug, het aarden lukt vaak niet. Je kan eigenlijk nooit écht Belg worden.’
Koffie en taart
‘Een groot cultureel verschil is onze houding tegenover iets dat we niet goed kennen. In Nederland is het bijvoorbeeld de gewoonte dat wanneer iemand in de straat komt wonen, je even gedag gaat zeggen, jezelf voorstelt, en even op de koffie gaat met een stuk taart erbij. Toen ik dat hier probeerde met nieuwe buren, werd ik raar aangekeken. Ik heb dat echt moeten afleren!’
‘Eigenlijk ben ik na die dertig jaar nog altijd aan het zoeken naar een goed evenwicht. Want ik vind wél dat je je zoveel je kan moet aanpassen aan het land waarin je gaat wonen, dat spreekt voor zich. Je moet er bij wíllen horen, maar je wil ook jezelf niet verloochenen, dat evenwicht is in de praktijk niet eenvoudig. Je blijft anders dan de anderen.’
‘Het blijft me wel heel erg fascineren. Inspireren ook. Ik durf te stellen dat ik door het immigreren een wijzere vrouw ben geworden. Ooit hoorde ik een wetenschapper op de radio vertellen over cultuurverschillen, en dat daar blijkbaar zestien criteria voor gehanteerd worden.
België en Nederland scoren dertien op zestien. Dat is toch ongelooflijk, voor twee landen die op een steenworp van elkaar liggen?’
‘Het is natuurlijk totaal iets anders, maar als ik migratieverhalen hoor of lees, of zie op de televisie, begrijp ik die mensen vaak heel goed: hoe moeilijk het is om inwoners te overtuigen dat je goede bedoelingen hebt, dat je je echt wil aanpassen, maar toch op muren botst. Wij hebben het
‘Vrienden zijn toch vrienden, daar hoeft toch geen nationaliteit bij vermeld te worden?’