Szukalski komt weer spoken RECENSIE EXPO
Albert Szukalski kende een steekvlamcarrière in de jaren 70. Een overzicht, twintig jaar na zijn dood, toont hoe dit Antwerpse fenomeen met zijn assemblages een spervuur aan vondsten wist te realiseren.
Zijn spoken of ghost sculptures overleefden hem. Je loopt ze tegen het lijf in het Antwerpse straatbeeld: op een dak aan de Bourla, in het Elzenveld, op de binnenkoer van galerie De Zwarte Panter en in het Middelheimmuseum.
Albert Szukalski (1945-2000), kunstenaar met een dubbele nationaliteit maar toch vooral een Antwerps fenomeen, introduceerde ze in 1971 in Knokke en op de Triënnale in Brugge, het toenmalige mekka van de hedendaagse kunst bij ons. L’entourage du vide stelde een stoet van spookgestalten voor, in banale situaties: aan een flipperkast, in een rolstoel of liggend op een ziekenhuisbed.
Szukalski realiseerde de beelden door zijn modellen te bedekken met in plaaster gedrenkte doeken. Daarna kropen ze eruit tevoorschijn en werden de sculpturen met polyester gehard.
De spoken, in diverse formaten en standjes, werden Szukalski’s handelsmerk. Het orgelpunt was een reeks van dertien, een Laatste avondmaal dat hij in de woestijn van Nevada kon installeren als een permanente openluchttentoonstelling. Met de spoken keerde Szukalski een traditionele beeldhouwtechniek binnenstebuiten, waarbij hij slechts een leeg omhulsel overhield. Gevangen leegte, vorm zonder inhoud, schijngestalten die even komen spoken: zo schetst de kunstenaar de menselijke komedie.
Neuzen
In een gang van de Verbeke Foundation staan de spoken wat schimmig en doelloos aan de kant. Binnen, in kabinetten die Szukalski’s succesjaren overlopen, sta je voor verrassingen. In een korte periode van vijf jaar wist deze creatieve geest de volle aandacht te kapen met assemblages en collages, waarmee hij zich erfgenaam toonde van dada, surrealisme en popart.
Kasseien waarover paus Johannes Paulus II tijdens zijn bezoek aan de Antwerpse kathedraal had gelopen, veranderden met een strik eromheen in Pope stones
Rockster in een bontjas, playboy op cowboyboots, kroegtijger: Albert Szukalski was een opgemerkte figuur in de Antwerpse kunstscène. De late sixties, voor de Scheldestad ook de happeningperiode, pikte hij mee aan de academie. De stiel en de materiaalkennis leerde hij als assistent bij Paul Van Hoeydonck en Vic Gentils, die experimenteerden met assemblages en environments. Als stuntartiest en zelfverklaard ‘situatiemaker’ werkte Szukalski zich al snel zelf op de voorgrond. In 1968 sloot hij zich aan bij de Vrije Actiegroep Antwerpen (Vaga), die het museum voor schone kunsten bezette. Toen de tijdgeest kantelde, zou hij er prompt een uitnodiging krijgen. Hij scoorde met Neuzen/neuzen, een project waarbij hij aan geportretteerden uit de Antwerpse kunstscène rubbe
ren neuzen toevoegde.
Szukalski voelde zich in veel werelden thuis. Hij passeerde bij galeries die een kort leven beschoren waren en wist verzamelaars en geldschieters te enthousiasmeren. Als enige beeldende kunstenaar maakte hij deel uit van de Pink Poets, de dandyeske dichtersgroep die vergaderde in de privéclub Vécu aan de Scheldekaaien. De samenwerking, onder meer met duizendpoot Patrick Conrad, komt aan bod in de zaal met grafiek en collages.
Warhol en Magritte
Als een ‘vriendelijke magiër’, zo introduceerde de romancier en criticus Ivo Michiels hem. Produceren deed Szukalski snel en impulsief, in een spervuur van ideeën en vondsten. ‘Het boetseren van een eigen wereld met bestaande vormen’, zoals hij het in een interview verwoordde, werd zijn ding. Hij schakelde er paspoppen en bijeengesprokkelde voorwerpen voor in, zoals lampenkappen en een kinderwagen. Of een kookpot
en gasbrander, in het lugubere Het
kind met het badwater weggooien. De toevallige ontmoetingen van dingen die op het eerste gezicht niet bij elkaar horen, leverde een speelse clash van beelden op, soms in filmische ensceneringen. Ze nodigen uit om er zelf een verhaal bij te verzinnen.
Zijn bekendste werken zijn simpel, maar raak. Zoals een monument voor Magritte, een zwarte grafzerk waar hij een gevuld melkflesje bij plaatste voor de overtocht. Szukalski werkte vaak in reeksen naar een galerieshow toe. Van veel lef getuigen zijn gekaapte zeefdrukken met zelfportretten van Andy Warhol, maar dan met een blauw oog waarin de kunstenaar een eigen selfie binnensmokkelde. Ook bij de Zwarte Panter kon hij zich uitleven, in een presentatie rond het thema Bagage en een reeks bronzen sculptuurtjes van knollen, waarmee hij de absurd hoge prijzen van aardappelen in de kijker stelde. In 1986 haalde hij nog een fraaie grap uit met René Steylaerts, cafébaas van De Volle Maan. Ze verpakten kasseien waarover paus Johannes Paulus II tijdens zijn bezoek aan de Antwerpse kathedraal had gelopen. Met een strik eromheen veranderden ze in Pope stones.
Zijn grote drang om te maken verwaterde plots. De spoken kregen nog een afgeleide in gevonden schilderijen waar hij een drapage aan toevoegde. Uiteindelijk verdiende hij nog de kost met decor- en kostuumontwerpen voor het theater.
Szukalski’s werk raakte verspreid en is weinig gedocumenteerd. Van veel stukken zijn niet eens titels bekend. Maar dit overzicht en het bijbehorende boek, met teksten van kenners en tijdgenoten zoals zijn laatste levensgezellin Netty Vangheel, geven inkijk in het oeuvre van een originele figuur. Iemand die kunst als een spel zag, waarmee hij het publiek kon bespelen en eventjes uit evenwicht brengen.