Amateurdirigent wordt mogelijk belast zoals amateurtrainer
De fiscale noodoplossing voor verenigingswerkers in de sport wordt wellicht uitgebreid naar de socioculturele sector. Ook zij zullen dan 10 procent belasting moeten betalen op hun vrijwilligersvergoeding.
‘Artistieke of kunsttechnische begeleiders’ maakten tot vorig jaar vaak gebruik van een regeling waardoor ze tot 6.000 euro per jaar onbelast konden bijklussen. De regering-Michel had die regel in 2018 ingevoerd, maar het Grondwettelijk Hof vernietigde hem in 2019. Het vond het niet kunnen dat eenzelfde vergoeding anders behandeld werd afhankelijk van of die betaald werd aan een verenigingswerker, een werknemer of een zelfstandige.
Voor de sportsector werd vorig jaar nog in allerijl een oplossing uitgewerkt, omdat trainers, begeleiders en scheidsrechters het gevaar liepen de volle pot aan sociale bijdragen en belastingen te moeten betalen op hun vergoeding. Die sector vertegenwoordigt driekwart van de verenigingswerkers.
Maar ook in de socioculturele sector zijn heel wat mensen actief die net iets meer dan een onbezoldigde vrijwilliger zijn, maar toch geen werknemer of zelfstandige. Denk aan een regisseur in het amateurtheater of de dirigent van een koor. Precieze aantallen kan Hannes Renglé van De Federatie, de organisatie die in Vlaanderen het sociaal-culturele werk en de amateurkunsten overkoepelt, niet geven. ‘Maar we zijn vragende partij voor een gelijkaardige regeling.’
Belasting van 10 procent
De sportclubs betalen sinds dit jaar een solidariteitsbijdrage van 10 procent op de vergoedingen. De trainer zelf betaalt ook nog eens 10 procent belastingen. Die kleine belasting was nodig om tegemoet te komen aan de bezwaren van het Grondwettelijk Hof. Het regime geldt, net als de oude regeling, alleen voor wie op jaarbasis minder dan 6.000 euro (6.340 euro geïndexeerd) bijverdient. Andere voorwaarde: de verenigingswerker moet minimaal 5 euro per uur verdienen en gewoonlijk en hoofdzakelijk een andere beroepswerkzaamheid hebben. De regeling geldt niet voor de vergoedingen aan de sporters zelf.
Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) wil de socioculturele sector nu zo snel mogelijk in de regeling schuiven. Vorige week had zijn kabinet daarover al een eerste overleg met De Federatie, liet hij toen verstaan na een vraag van Nahima Lanjri (CD&V) en Tania Dejonghe (Open
VLD). Veel van die activiteiten liggen momenteel stil door corona, maar de ambitie is om in februari duidelijkheid te hebben. ‘Een eventuele uitbreiding van de tijdelijke regeling naar andere sectoren (buiten sport en socioculturele, red.) staat niet op de agenda’, gaf Vandenbroucke nog mee.
‘Wij hebben geen probleem met de belasting die ons opgelegd wordt, voor ons is het vooral erg belangrijk dat de administratie eenvoudig blijft’, zegt Renglé. Zijn organisatie wil ‘absoluut meepraten over de uitwerking van een definitieve oplossing’.
Niemand enthousiast
De huidige regeling geldt immers maar tot het einde van dit jaar en is het gevolg van een compromis onder de regeringspartijen waarover eigenlijk niemand enthousiast is. Er kwam ook geen applaus van de sportclubs, die de regeling ‘onbetaalbaar’ noemen.
De uitwerking van een definitieve regeling voor het verenigingswerk belooft dan ook nog een hele klus te worden. De linkse partijen staan erg argwanend tegenover een tussenstatuut van pseudowerknemers die echte werknemers en zelfstandigen uit de markt prijzen. Ze willen dan ook dat het verenigingswerk strikt georganiseerd wordt. De liberale partijen – de grote pleitbezorgers voor het onbelast bijverdienen – zijn dan weer voorstander van een zo soepel mogelijke regeling met zo weinig mogelijk barrières.
‘Wij hebben geen probleem met de belasting, voor ons is het vooral belangrijk dat de administratie eenvoudig blijft’
Hannes Renglé De Federatie