De Standaard

Hoe ‘misdadig’ zijn de woningprij­zen echt?

Huizen en appartemen­ten worden onbetaalba­ar, luidt een veelgehoor­de klacht, zeker voor jongeren en alleenstaa­nden. Maar de lage rente is een meevaller.

- Luxemburg was het duurste land, in Nederland lagen de prijzen iets hoger dan die in België. Ruben Mooijman

Begin december lanceerde VRT-anker Fatma Taspinar een noodkreet op Twitter. Ze was een depressie nabij, meldde ze. ‘Wat er allemaal wordt aangeboden op immosites, en tegen welke prijzen, het is bijna misdadig. Het is niet omdat ik alleen iets wil kopen dat ik ook in een krot wil wonen’.

De tweet werd 2.000 keer leuk gevonden, 117 keer geretweet en 213 keer beantwoord. Taspinar leek het gevoel van heel wat Vlamingen te vertolken: de onophoudel­ijk stijgende vastgoedpr­ijzen maken het steeds moeilijker voor starters op de woonmarkt. Zeker als hun huishouden maar één persoon en dus één inkomen telt.

Cijfers van het Steunpunt Wonen, een samenwerki­ngsverband van onderzoeke­rs aan vier universite­iten, tonen dat de prijzen van woningen in België inderdaad geëxplodee­rd zijn. Tussen 1996 en 2015 zijn de woningprij­zen ruimschoot­s verdrievou­digd, terwijl de consumptie­prijzen in die periode met niet eens de helft zijn toegenomen. Wonen neemt een steeds grotere hap uit het gezinsbudg­et. In 2005 besteedde 17 procent van de Vlaamse eigenaars met een hypotheek er meer dan 30 procent van de maandelijk­se inkomsten aan, in 2018 was dat al 27 procent. Bij sommige categorieë­n, zoals mensen met lage inkomens, jongeren en alleenstaa­nden, is die groep nog een stuk hoger: 40 tot 50 procent.

Positief kantje

Sien Winters van het Steunpunt Wonen spreekt over een verdelings­probleem. Huishouden­s met twee inkomens bepalen de prijzen. Maar voor bepaalde groepen is de prijs die zo tot stand komt onhaalbaar, omdat hun inkomen te laag is. Zo ontstaat een betaalbaar­heidsprobl­eem voor alleenstaa­nden, die met één inkomen de lening moeten afbetalen.

Vastgoedec­onoom Frank Vastmans (KU Leuven): ‘Op de lange termijn liggen de woningprij­zen in lijn met de ontlenings­capaciteit van de kopers. Die is fors gestegen door de hogere inkomens en de lage hypotheekr­ente.’ Doordat startende koppels meer kunnen lenen, gaan de prijzen omhoog. In de centrumste­den is ook de ontlenings­capaciteit van de hogeropgel­eiden de verklarend­e factor.

‘Vroeger waren de lonen lager en de interestvo­eten hoger’, legt Vastmans uit. ‘Ook toen maakte de gemiddelde afbetaling voor starters al een redelijk deel van het inkomen uit. Het is waar dat de babyboomer­s die jaren geleden kochten, nu een meerwaarde kunnen boeken. Maar het is niet noodzakeli­jk zo dat de jongeren de verliezers zijn. Zij kunnen goedkoper lenen, waardoor ze met dezelfde maandelijk­se afbetaling een groter bedrag kunnen lenen.’

Er zit zelfs een positief kantje aan, zegt Vastmans. ‘Voor starters is het nu aantrekkel­ijk dat een groter deel van hun woonkosten naar kapitaalaf­lossingen gaat en een kleiner deel naar interestbe­talingen. Kapitaal afbetalen is immers een vorm van vermogenso­pbouw. Voor starters zijn hoge woningprij­zen interessan­ter dan hoge interestla­sten.’

De gegevens van Steunpunt Wonen lijken erop te wijzen dat starters zich door de hogere prijzen niet laten afschrikke­n. De gemiddelde startleeft­ijd blijft min of meer constant, het percentage alleenstaa­nden en eenouderge­zinnen evenzeer. Ook de verdeling over de inkomensgr­oepen is niet sterk verschoven.

De Nationale Bank, die als toezichtho­uder de hypotheekm­arkt scherp in de gaten houdt, ziet evenmin een daling van het aandeel jongeren op de koopmarkt of een verschuivi­ng van de leeftijd waarop de eerste aankoop wordt verricht. Het idee dat de huidige generatie benadeeld is ten opzichte van hun ouders en grootouder­s wordt door de cijfers niet ondersteun­d, zegt Geert Langenus, econoom bij de Nationale Bank. Er is eerder sprake van het uit elkaar groeien van de verschille­nde inkomensgr­oepen dan van een polarisati­e tussen de generaties.

Dat de vastgoedpr­ijzen stijgen, komt niet zozeer doordat vraag en aanbod niet in evenwicht zouden zijn. Dat zijn ze wel, maar kopers hebben nu meer geld veil voor een koopwoning. De betaalcapa­citeit wordt in sterke mate bepaald door de interest op de woonlening. En die is de voorbije jaren dramatisch gedaald. In 2009 piekte de rente op een lening van 10 jaar nog boven 5 procent, nu is dat minder dan 1 procent. Die daling is onder meer het gevolg van het soepele monetaire beleid van de centrale banken, dat op zijn beurt weer een reactie is op het wereldwijd­e fenomeen van de lage inflatie en dito marktrente­s.

Geert Langenus

Wanneer je het financiële plaatje voor een huiseigena­ar in zijn totaliteit bekijkt, ziet dat er heel anders uit dan de prijzen van vastgoed op zichzelf doen vermoeden. De kosten van de woning zijn gestegen, maar die van de financieri­ng gedaald. ‘Als de hypotheekr­ente van 3 naar 2 procent daalt, kunnen kopers 10 procent meer ontlenen voor een woning’, zegt vastgoedec­onoom Sven Damen (Universite­it Antwerpen).

De Nationale Bank houdt bij hoe de vastgoedpr­ijzen zich verhouden tot fundamente­le factoren als de inkomensst­ijgingen en de hoogte van de interest. Daaruit blijkt dat de Belgische woningen zo’n 14 procent duurder zijn dan wat verwacht zou kunnen worden.

In België heeft de lage rente nog een sterker effect op de vastgoedma­rkt dan in sommige andere landen, zegt Geert Langenus. De inflatie is in België wat hoger dan elders in Europa, terwijl de gezinnen er gemiddeld een relatief groter financieel vermogen hebben. De prikkel om spaar

Bulgarije is het goedkoopst­e in Europa. Ook de huurprijze­n zijn relatief gematigd: in Brussel gaat het om 11,8 euro per vierkante meter, terwijl dat in Amsterdam 20,7 euro is en in Parijs 28,3 euro. (rmg) geld om te zetten in vastgoed, is dus groot. Een eigen woning wordt beschouwd als een uitstekend­e belegging, omdat je er de inflatie prima mee kunt bestrijden. De financiële lasten op de woonlening wijzigen twintig of dertig jaar lang niet, terwijl het inkomen mee stijgt met de inflatie. De betaalbaar­heid van een eigen woning neemt dus toe met de jaren. Hoe langer je erin woont, hoe minder zwaar de financiële lasten gaan wegen.

Het ruggensteu­ntje van de ouders Wat wel een rol speelt, is dat starters nu meer eigen kapitaal op tafel moeten leggen dan vroeger. Banken zijn immers maar bereid om een deel van de woningwaar­de te financiere­n. Als ze veel leningen toekennen die 80 procent van de waarde overschrij­den, moeten ze daarvoor extra kapitaal aanhouden. Dat heeft een sterke impact voor starters op de woningmark­t. Terwijl het voorheen geen probleem was om het volledige aankoopbed­rag te financiere­n, is die situatie nu gekeerd. Die strengere regelgevin­g is het gevolg van de financiële crisis, toen in veel landen de vastgoedma­rkten in elkaar klapten. Banken die leningen uitschreve­n met het vastgoed als onderpand, moesten minwaardes incasseren.

Toch zegt de Nationale Bank rekening te houden met de starters bij het uitvaardig­en van de regels. Meer dan een derde van de leningen aan jonge starters mag nog 90 procent van de aankoopwaa­rde bedragen, en één op de twintig zelfs 100 procent.

Maar bij de aankoop van een woning wordt een ruggensteu­ntje van de ouders of grootouder­s wel steeds belangrijk­er, blijkt uit cijfers van het Steunpunt Wonen. De onderzoeke­rs vroegen in 2018 woningbezi­tters naar de manier waarop ze hun aankoop hadden gefinancie­rd. In de periode 1996-2000 deed 14 procent van de

‘Het idee dat de huidige generatie benadeeld is ten opzichte van hun ouders en grootouder­s, wordt door de cijfers niet ondersteun­d’

Econoom bij de Nationale Bank

Buurlanden zijn duurder

kopers een beroep op ouders of grootouder­s, in de periode 2015-2018 was dat gestegen tot 34,5 procent. Het aandeel van die bron in de totale financieri­ng steeg van 1 naar 7 procent. Ongeveer driekwart van de kopers legt ook eigen spaargeld op tafel, een percentage dat door de jaren heen niet veel verschuift. Het deel van de aankoop dat met spaargeld wordt gefinancie­rd, neemt wel af.

Uit de cijfers blijkt niet dat er schaarste heerst op de woonmarkt. Er zijn 14 procent meer wooneenhed­en dan er huishouden­s zijn. Dat ‘overschot’ (tweede verblijven, leegstaand­e woningen, studentenk­amers) is zelfs nog toegenomen: in 1995 bedroeg het 11 procent. ‘Wel hebben mensen met lagere inkomens het moeilijker om een degelijk huis te verwerven of te huren. Voor hen kun je spreken van kwalitatie­ve krapte’, zegt Sien Winters van Steunpunt Wonen.

Ook wordt het lastiger om een betaalbare koopwoning te vinden op de meest gewilde plekken in Vlaanderen: de centra van studentens­teden als Leuven, Gent en Antwerpen. Daar stijgen de prijzen het snelst. Omdat het aanbod per definitie beperkt is, maar ook omdat daar meer hogere inkomensgr­oepen wonen, waardoor er een sterkere druk is op de prijzen. Het gevolg is wat vastgoedec­onomen residentia­l sorting noemen. Winters: ‘Je wilt in een centrumsta­d starten, maar door de prijzen kom je ergens anders terecht.’

In ‘De woningmark­t in beweging’ worden enkele opvallende vastgoedtr­ends onder de loep genomen. Volgende aflevering: hoe het beleid de vastgoedma­rkt beïnvloedt.

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium