Afdalen naar de stilte binnenin
De Eemshavenweg, een grijze vrijdagochtend, 2 graden. Boerderijen in de verte, kale bomen, af en toe een vrachtauto en over het asfalt zoevend ik, vrolijk neuriënd, zachtjes tikkend met mijn voet, want uit de radio klonk ‘Walking the dog’ van George Gershwin, en áls je dan nog geen los en ontspannen humeur krijgt, dan weet ik het niet meer. Maar het was ook het uitzicht over het grijze land, de boodschappen achter in de auto (ze hadden puntarelle op de markt!), het vooruitzicht van zo meteen thuis zijn, koffie, en ook dat ik eigenlijk nergens aan dacht, maar gewoon daar reed.
Anna Enquist zei laatst in een interview met NRC precies wat ik zelf ook altijd denk: dat het het fijnste is als je er als het ware niet bent. Niet in dramatische zin (‘ik wil er niet zijn!’) maar juist in de betekenis van opgaan in iets, pianospelen zei zij, maar ook een liedje zingen met kinderen. Onlangs heb ik sinaasappelmarmelade gemaakt in grote hoeveelheden en dat was precies zoiets: je bent alleen maar doende sinaasappelen te halveren, potten uit te koken, de temperatuur van de gloeiende massa te meten, hete jam door een trechter te schenken. Achteraf denk je: een fijne middag, maar zo lang je bezig bent, denk je niet, want je bent bezig.
De momenten dat je je goed voelt, stel je bijna altijd pas achteraf vast, want dan is de toeschouwer die zich ergens binnenin ophoudt weer terug. Die toeschouwer maakt dat je altijd een beetje buiten het leven staat, de schrijver Alfred Kossmann had het in dat verband over ‘de toeristische levenshouding’. Schrijvers (en journalisten) hebben die tot een tweede natuur gemaakt, maar of je er veel gelukkiger van wordt, is de vraag.
Overgave aan wat je doet, maakt dat het als het ware stil is binnenin. Niet omdat je niets denkt, maar omdat je niet naar jezelf kijkt. Willem Jan Otten vraagt zich in zijn onlangs verschenen essay Een verborgen leven af wat het verschil is tussen zwijgen en stil zijn, hij denkt na over de zwijgende kern van een mens en over het verschil tussen introverte en extraverte mensen. Ook beschrijft hij dat hij op een stilteretraite gaat. De deelnemers moeten niet alleen zwijgen, maar ook afdalen naar ‘de stilte binnen in je’ en Otten stelt vast dat er daar binnenin bij hem juist ‘onnoemelijk veel herrie’ heerst. Het blijkt een hele opgave om alle gedachten eens even ter zijde te schuiven, hij vangt niet veel meer op dan een vermoeden van stilte, ergens ‘waar je “zelf” plaats had gemaakt voor … de stilte’.
Ja daar heb je het al. Wat is je ‘zelf ’ als het stil is in je – ben je er dan niet? Of doet het er niet toe, is je ‘zelf’ gewoon een ongelukkige term voor wie je bent als je met jezelf alleen bent, naar de hemel kijkt, de wind voelt bijten in je wangen, een heel eind gelopen hebt, maar zo verdiept in iets dat je verbaasd bent over de afstand die je hebt afgelegd – alles wat je bent zonder dat je eraan denkt. Geen toeschouwer te bekennen, en dus geen zelf, en tegelijkertijd zou je niets zelvigers weten. En ook niets dat méér het gevoel geeft in leven te zijn.
Gedachteloos is dat dus niet per se. En toch is het op een bepaalde manier stil. Het is wonderlijk om te merken hoe het sterk gekrompen leven van deze tijd, tegelijkertijd ook stille innerlijke ruimtes opent, al klinkt dat misschien weer wat hoogdravend. Stilte met een vrolijke hond van Gershwin.
De momenten dat je je goed voelt, stel je bijna altijd pas achteraf vast, want dan is de toeschouwer die zich ergens binnenin ophoudt weer terug