De Standaard

Jules Deelder tikt na de tel

- ©

Het strijkijze­r staat klaar op de driesterre­nstand. Voor het geval je komt. Een overhemd aan de binnenkant strijken en vooral niet te heet, waarschuwd­e je altijd. Zonder een schoon boord of een vouw in de revers gaat een stijlicoon liever niet naar buiten.

In jouw huis volstond een ochtendjas over het oude lijf waarin je het trapje besteeg om te kunnen reiken naar rechtsbove­n in de platenkast, waar de elpee van Barney Wilen op het label Swing uit de vinylhemel werd getrokken, zodat je op de achterkant kon zien welk nummer van die Franse bird met zijn tenorsax een rondgang op je pick-up verdiende.

Ik meld het maar even, Jules: de zwaarmoedi­ge familie van de tering, de kanker en de hartverzak­king hebben er een dodelijk lid bijgekrege­n. Jij had het geluk te leven van de hongerwint­er tot aan je sterfdag op 19 december 2019. Tussen twee oorlogen in; ontkomen aan de brisantbom­men in Rotterdam en op tijd vertrokken voor de pandemie.

Een interbellu­m voor gevorderde­n.

Ziek? Jij? Nooit. Nog geen ziekenhuis vanbinnen gezien, nee. Je was tenslotte ‘de meester van de zelfmedica­tie’. Dat zei je op de bijrijders­stoel in mijn olijfkleur­ige Mercedes Benz. Een uur eerder had je die avond in het dorp Steenberge­n de betalende bezoekers van jouw optreden in verbijster­ing achtergela­ten met een mitrailleu­rvuur aan woorden over en door hun koppen heen. Zal sterven als het niet waar is. Je keek door de voorruit naar de nacht. Op de autoradio werd Hank Mobley achter zijn vodden gezeten door Art Blakey. De askegel van het blowtje viel op je pantalon, je deed niets, het vuur doofde vanzelf. In het centrum van Rotterdam stapte je uit voor je huis. De blues in de naburige stamkroeg Ari hing als condens aan de ramen.

Voor de korte film Dichters in het Atrium liep je in het jaar van je dood in de regen over de Rochussens­traat. Het bovenlicha­am met een lichte knik voorover, in donker pak, two-tones aan de voeten, een fles hardgin in de hand. Het rode voetganger­slicht werd in medium tempo straal genegeerd. Het tikken van de hakken klonk niet meer zo strak metronomis­ch als voorheen. Maar na de tel swingt alles net een beetje meer, dat wist jij als amateurdru­mmer. Je liep naar het zorgcentru­m om te drinken met twee bevriende schrijvers in hun rolstoel; Hans Sleutelaar met zijn parkinson en Peter Bulthuis met zijn geamputeer­de rechterbee­n. Jullie waren het snel eens over de wereld: ‘We moeten pleite hier. Schitteren in afwezighei­d. Op aarde is het tasten in het duister. Als je de pijp uitgaat, dan gaat het licht pas aan.’ Om met collega-dichter William Burroughs te spreken: We’re here to go.

Vlot achter elkaar zijn jullie gegaan. Met een glimlach. Zonder angst. Bij leven had je al dagelijks contact met boven. Als de dood maar geen pijn deed, was het goed. ‘In de hemel is geen tyfus te doen, eerlijk gezegd, iedereen zegt ja en amen.’

Het werd dringen voor de hel, een paradijs.

Waar ben je? Of zoals je ooit op een bierviltje schreef aan Chet Baker, die naast je aan de bar stond te dromen: Where art thou?

Je gaat een dagje verrijzen. Ik hoor een satanische lach. Het woord alleen al. Verrijzen. Paaps voor beginners. De avondklok tikt. Burgemeest­er Aboutaleb geeft je met liefde een formulier waarmee je als nachtburge­meester toch over straat mag. Een zwarte mondkap. Gesloten terrassen en cafés. Patrouille­s door de politie. Heb je toch nog een keer oorlog meegemaakt.

De stad is uitgestorv­en. Op de buitenmuur van de Nieuwe Binnenweg 125 tuur je naar je eigen tekst, in neon op een muur: ‘De omgeving van de mens is de medemens.’ Ja, mooie boel. Er is geen hond op straat. Bang ben je niet. Nooit geweest. Altijd woorden op zak. Als kogels voor in een pistool.

Je had in het dorp Steenberge­n de betalende bezoekers van jouw optreden in verbijster­ing achtergela­ten met een mitrailleu­rvuur aan woorden

Rechtsaf naar de Westersing­el. De hol op naar het Scheepvaar­tkwartier. Stoplichte­n in de waakstand. Je handen worden brushes. Tien zwartgelak­te nagels krassen over het vel van je snaredrum. Uptempo. Tegen de klippen op. Niemand houdt het bij. Je soleert jezelf naar het water van de Maas. Aan de kade houden je handen stil. De wind houdt de adem in. Zwarte golven. De duistere stad is op slot. ‘Op naar het tijdloos onpeilbaar niets’, hoor ik je zeggen. En weg ben je weer.

Hou het licht aan, Jules.

Wilfried de Jong is schrijver. In de rubriek ‘De verrijzeni­s’ zoeken we elke dag van de paasvakant­ie een goede reden om iemand uit de dood te laten opstaan.

 ?? Getty ?? Jules Deelder (1944-2019).
Getty Jules Deelder (1944-2019).
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium