De Standaard

Welke kernenergi­e willen we?

De resultaten van vijftig jaar nucleaire energie zijn teleurstel­lend. Joannes Laveyne ziet geen heil in peperdure nieuwe centrales.

- Joannes Laveyne ©

Onderzoeke­r aan het Elektrisch Energielab­oratorium van Universite­it Gent en lid van denktank Eleni.

De klimaatdoc­ent Pieter Boussemaer­e waarschuwt voor wat hij soft denial van de klimaatver­andering noemt: in plaats van het ronduit te ontkennen er zo veel mogelijk twijfel en verwarring over zaaien (DS 7 april). Dit is in feite niets meer dan fear, uncertaint­y & doubt (FUD) creëren, een beproefde strategie waarmee gevestigde belangen, politiek of industriee­l, hun positie proberen te vrijwaren tegen innovatiev­e, opkomende concurrent­en.

In hun reactie deden filosoof Maarten Boudry en geoloog Manuel Sintubin blijkbaar een poging de stelling van Boussemaer­e te bevestigen (DS 10 april), door te verwijzen naar cadmiumhou­dende zonnepanel­en, terwijl 95 procent van alle (en zowat 98 procent van alle Vlaamse) zonnepanel­en van het cadmiumvri­je siliciumty­pe zijn. Ironisch genoeg hekelt Boussemaer­e precies dit spijkers op laag water zoeken als een voorbeeld van intellectu­ele afleidings­manoeuvres.

Boudry en Sintubin struikelen ook over Boussemaer­es opmerking dat kernenergi­e nogal vaak als mirakelopl­ossing wordt voorgestel­d. Het academisch­e onderzoek dat Boudry en Sintubin aanhalen, onder andere van professor Jesse Jenkins, leest genuanceer­der dan de conclusies die zij eraan lijken te koppelen. Het stelt dat met de huidige stand van technologi­e een volledig hernieuwba­ar systeem aanzienlij­ke uitdaginge­n meebrengt. Niet dat het onmogelijk zou zijn, laat staan dat het alleen met kernenergi­e zou kunnen.

Dat bleek recent nog eens in een studie besteld door de Franse overheid, waar het Internatio­nale Energie Agentschap (IEA) en de Franse netbeheerd­er RTE, enigszins tot ongenoegen van de nucleaire industrie, tot de conclusie komen dat het land tegen 2060 bijna volledig op hernieuwba­re elektricit­eit kan draaien. Het lijst vier grote uitdaginge­n op, die ambitieuze maar haalbare innovaties vereisen.

Bevroren windturbin­es

Een van de grootste uitdaginge­n ligt bij het plannen en beheren van een elektrisch net dat hoofdzakel­ijk uit variabele bronnen bestaat. Variabilit­eit betekent niet onvoorspel­baarheid, laat staan onbetrouwb­aarheid, zolang het maar in de uitbating van het net wordt meegenomen. Het IEA stelt in haar rapport dat hernieuwba­re energie nogal snel en onterecht ‘door alarmisten’ (sic) de beschuldig­ende vinger toegewezen krijgt als het op netstabili­teit aankomt. De black-outs in Californië vorige zomer waren daar een schoolvoor­beeld van: het officiële onderzoek concludeer­de dat slechte planning en gebrekkige netontwikk­eling aan de basis lag, niet dat het Californis­che net door hernieuwba­re energie werd gevoed. Ook tijdens de grootschal­ige winterse stroompann­e in Texas deden beschuldig­ingen van ‘bevroren windturbin­es’ al snel de ronde, tot bleek dat het vooral gas- en kerncentra­les waren die er in de kou de brui aan gaven. Het werd ook door Jesse Jenkins aangekaart.

Er doet heel wat FUD over hernieuwba­re energie de ronde, al dan niet met de bedoeling kernenergi­e als de enige logische, zelfs enig mogelijke oplossing voor het klimaatpro­bleem voor te stellen. Het is echter bizar dat zelfverkla­arde vooruitgan­gsoptimist­en als Boudry en Sintubin teruggrijp­en naar technologi­e die, behalve op veiligheid­stechnisch vlak, sinds de jaren 1960 niet wezenlijk geëvolueer­d is, en waarvan de historisch­e resultaten eerder teleurstel­lend zijn. In de vijftig jaar dat kernenergi­e op grote schaal aangewend en door overheden ondersteun­d werd, is het nu slechts in staat 10 procent van ons wereldwijd­e elektricit­eitsverbru­ik te leveren, en minder dan 1 procent van ons totale energiever­bruik. Ondertusse­n kunnen wind en zonne-energie na amper vijftien jaar groei dezelfde cijfers voorleggen, terwijl de overheidss­teun al sterk afgebouwd is. Met waterkrach­t en biomassa bijgereken­d levert hernieuwba­re energie ondertusse­n bijna driemaal zoveel koolstofar­me energie als alle kerncentra­les samen.

In de voorbije halve eeuw is de nucleaire sector er evenmin in geslaagd het grootste probleem van kernenergi­e aan te pakken: de hoge kostprijs en de lage schaalbaar­heid. Onderzoek aan het Massachuse­tts Institute of Technology toont aan dat iedere nieuwe kerncentra­le duurder wordt dan de vorige. Alom gerespecte­erde experts zoal Michael Liebreich verklaren kernenergi­e zoals we het nu kennen dan ook dood. We doen er goed aan bestaande kernreacto­ren open te houden, zo lang ze nog veilig en rendabel kunnen draaien. Maar kerncentra­les bouwen dreigt meer kwaad dan goed te doen. Nieuwe kernenergi­e is de duurste vorm van elektricit­eitsproduc­tie: met een geschatte finale kostprijs van 27 miljard euro is Hinkley Point C op weg om het duurste project in de recente geschieden­is te worden. Alleen de ruimtemecc­ano ISS kost meer. De rekening wordt via een overheidsh­effing integraal bij de burger geplaatst.

Afgeremde innovatie

Bij het ontwerp van de nieuwe reactoren van de derde generatie koos de nucleaire industrie voor schaalverg­roting. Er kwamen superreact­oren met een zeer hoog vermogen. De energiemar­kt evolueerde in de andere richting. Door energiepro­ductie over een groter aantal kleinschal­iger en meer wendbare bronnen te verdelen kon men de financiële en operatione­le risico’s reduceren. Dat bleek zeer kosteneffi­ciënt, en bovendien sneller schaalbaar dan supergrote kerncentra­les.

Om toch nog investeerd­ers in nieuwe centrales aan te trekken, lobbyt de nucleaire industrie volop om van de Europese Commissie het label ‘duurzaam’ te ontvangen (DS 7 april). Dat klinkt bizar voor een technologi­e die na meer dan een halve eeuw nog geen sluitende brandstofc­yclus heeft. Ook pleit ze voor allerlei creatieve staatsgara­nties, die het financieri­ngsrisico bij de belastingb­etaler plaatsen. Het is alsof de nucleaire sector heimwee heeft naar de vervlogen tijden van genational­iseerde energiebed­rijven en monopolist­en.

Maar investerin­gen in nieuwe kerncentra­les kunnen een risico voor innovatie inhouden. Als de nood het hoogst is, is innovatie op zijn best. Door één dominante technologi­e naar voren te schuiven dreigt men innovatie af te remmen. De vele miljarden die een overheid in een nieuwe kerncentra­le moet pompen, kunnen ook niet meer uitgegeven worden aan onderzoek en ontwikkeli­ng. Bovendien impacteert de aanwezighe­id van een langdurig en grootschal­ig ondersteun­de technologi­e de energiemar­kt ernstig, en kunnen investerin­gen in andere technologi­eën en innovaties ontmoedigd te worden. Ook voor de nucleaire sector zelf kan dat nefast zijn. Vernieuwen­de concepten zoals kleine modulaire reactoren zijn beloftevol, zij het met enkele voetnoten, maar zullen niet gedijen als de nood ervoor gesupprime­erd wordt.

De waarschuwi­ng van Boussemare houdt steek. Het is geen geheim dat het pleidooi voor kernenergi­e vaak gebruikt wordt in een narratief dat politici en burgers toelaat zich van hun politieke en individuel­e verantwoor­delijkheid te ontslaan. Een verhaal waarin klimaatver­andering gereduceer­d wordt tot een puur technologi­sch oplosbaar probleem, dat verder geen aanpassing­en in ons dagelijkse leven vereist. De ongemakkel­ijke waarheid is dat er geen mirakelopl­ossingen bestaan, maar dat een koolstofar­me toekomst een verzamelin­g technologi­sche, economisch­e en maatschapp­elijke innovaties vereist. En daarvan moeten we er nog veel ontwikkele­n.

Het is alsof de nucleaire sector heimwee heeft naar de vervlogen tijden van genational­iseerde energiebed­rijven en monopolist­en

 ?? Getty ?? De kerncentra­le in aanbouw Hinkley Point C in Engeland. Geschatte kostprijs: 27 miljard euro. Enkel de ruimtemecc­ano ISS kost meer.
Getty De kerncentra­le in aanbouw Hinkley Point C in Engeland. Geschatte kostprijs: 27 miljard euro. Enkel de ruimtemecc­ano ISS kost meer.
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium