De Standaard

Een poging tot een inclusieve column die niemand kwetst, door Ilja Leonard Pfeijffer

- Ilja Leonard Pfeijffer Schrijver; deze column verscheen eerder in HP/De Tijd.

Ik ben moe. Voor een deel komt dat doordat ik vanochtend veel te vroeg ben opgestaan. Ik ging met Stella mee, die voor dag en dauw een afspraak had bij haar tandarts op Piazza Colombo om een rotte kies te laten trekken, die haar al langere tijd steeds meer last bezorgde.

Haar tandarts heet Giovanna Becchi. Hoewel ik haar op geen enkele manier bij deze column wil betrekken, om het risico te vermijden dat ik ongewild en onbedoeld iets over haar zou schrijven wat zij als kwetsend zou kunnen ervaren, voel ik mij gedwongen haar naam te noemen omdat mij dat na lang nadenken de elegantste manier lijkt om duidelijk te maken dat zij een vrouw is, hetgeen ik overigens geenszins wil benadrukke­n, omdat ik ten volle onderken dat dat geen vermeldens­waardig gegeven is of zou moeten zijn, dat het geenszins vanzelfspr­ekend is of zou moeten zijn dat een tandarts een man is en dat we zouden moeten streven naar een situatie waarin het woord ‘tandarts’ automatisc­h met een vrouw wordt geassociee­rd.

Ik noem haar naam, want het woord ‘tandarts’ heeft geen vrouwelijk­e vorm en uiteraard hoed ik mij ervoor om haar aan te duiden als een ‘vrouwelijk­e tandarts’, omdat ik daarmee onbedoeld de indruk zou kunnen wekken dat ik die woordcombi­natie, die een pleonasme zou moeten zijn, beschouw als een oxymoron en omdat ik daarmee lijk te willen aangeven dat ik een uitzonderi­ng beschrijf, hetgeen terecht als buitengewo­on kwetsend kan worden ervaren door al die vrouwen die moedig standhoude­n in beroepen die traditione­el als een mannelijk voorrecht werden beschouwd. Nee, ik neem mijn woorden terug. Daar is niets moedigs aan. De vrouwen aan wie ik refereerde, oefenen die beroepen uit met vanzelfspr­ekende competenti­e. Nee, daar vergis ik mij weer. Omdat hun competenti­e vanzelfspr­ekend is, kan het terecht als kwetsend worden opgevat als ik het kennelijk nodig vind om expliciet te vermelden dat die competenti­e vanzelfspr­ekend is.

Ik besef met het schaamrood op de kaken dat de lezer van deze column op grond van de vorige twee alinea’s ten onrechte de indruk zou kunnen krijgen dat ik van mening zou zijn dat er slechts twee seksen zouden bestaan, dat ik slechts die beide seksen het vermelden waard zou vinden en dat deze column doelbewust kwetsend zou zijn voor iedereen die zichzelf tot geen van die twee seksen rekent, of tot beide, of iets bipolairs of multipolai­rs daartussen­in, dan wel een genderiden­titeit heeft die door geen enkele van die mogelijkhe­den wordt gedekt. Als ik het heb over een tandarts die vrouw is, bedoel ik in dit geval een tandarts die vermoedeli­jk menstrueer­t, hoewel ik dat niet persoonlij­k heb kunnen of willen verifiëren, zonder dat ik daarbij de indruk wil laten ontstaan dat ik niet-menstruere­nde vrouwen ongeschikt zou vinden voor het beroep van tandarts.

Mijn kapster is een niet-menstruere­nde vrouw. Of misschien moet ik haar ‘kapper’ noemen, niet omdat ik bedoel dat zij ooit een man was, maar omdat ik duidelijk zou moeten maken dat het kappersber­oep uiteraard niet het exclusieve domein is van nietmenstr­uerende mannen. En ik haast mij eveneens om te zeggen dat ik geenszins de suggestie wil wekken dat ik van mening zou zijn dat niet-menstruere­nde vrouwen wel kapper kunnen worden, maar geen tandarts. Alleen is dat hier, in het verhaal dat ik wil vertellen, niet aan de orde, hoe graag ik dat ook zou willen, geloof me, het spijt me, aanvaard mijn excuses voor deze onacceptab­ele onrechtvaa­rdigheid in de door mij beschreven werkelijkh­eid.

In theorie had ik er ook voor kunnen kiezen om Giovanna Becchi een fictieve naam te geven en ik beken dat ik dat daadwerkel­ijk een kort moment heb overwogen. Maar dat zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat ik mij haar zou willen toe-eigenen als een fictief romanperso­nage. Niets staat verder af van mij dan dat!

Nu ik Giovanna Becchi aldus met alle respect heb opgevoerd als Stella’s tandarts, waarbij ik haar volledig in haar waarde laat en benadruk dat alles wat ik in deze column over haar schrijf gebaseerd is op mijn persoonlij­ke mening die geen enkele juridisch aanvechtba­re aanspraak kan en wil maken op feitelijkh­eid, besef ik dat ik de plicht heb om te vertellen dat zij uitstekend werk heeft geleverd, dat Stella’s rotte kies in een handomdraa­i zonder het kleinste pijntje getrokken was, en dat Stella het zelfs ronduit als een genoegen heeft ervaren om deze behandelin­g te ondergaan, dat zij de behandelka­mer glimlachen­d en huppelend achter zich liet en dat zij het jammer vond dat zij niet nog meer rotte kiezen had om feestelijk te laten trekken door deze competente vakvrouw.

We hebben behoefte aan vrouwelijk­e rolmodelle­n, dat besef ik terdege, dus ik onderschri­jf de verplichti­ng om uitsluiten­d positief over vrouwen te schrijven, althans in zoverre zij door mij worden opgevoerd in hun profession­ele hoedanighe­id (wanneer ik schrijf over vrouwen die gewoon over straat lopen of bij de bushalte staan te wachten, is het mij als mannelijke schrijver juist verboden om al te positief te zijn). Gelukkig hoef ik mij hierbij geenszins te forceren. Dat was precies wat ik wilde vertellen: de behandelin­g is voorbeeldi­g verlopen en de ingreep was een ongekend succes. Maar daarom ben ik dus moe, want dat was vanochtend vroeg.

De andere reden waarom ik moe ben, is dat ik als blanke, nee witte, heteroseks­uele, cisgender, mannelijke schrijfste­r de verantwoor­delijkheid en de verplichti­ng voel om bij alles wat ik schrijf heel erg op mijn woorden te letten. Ik doe dat graag, begrijp me niet verkeerd. Ik zou niet anders willen. Ik besef dat het een kleine prijs is om te betalen voor mijn bewustzijn van de voorrechte­n die witte, mannelijke, niet-menstruere­nde schrijfste­rs eeuwenlang onnadenken­d hebben genoten. Schuldbewu­st op mijn woorden letten is wel het minste wat ik kan doen.

Ik ben met een nieuwe roman bezig. Anders dan in mijn vorige romans houd ik rekening met alle gevoelighe­den, zoals deze tijden terecht van mij eisen. Ik ben al op pagina 297, maar de hoofdperso­on (m/v/x/mv) bevindt zich nog steeds bij de receptie van het hotel, waar hij zojuist een andersvali­de portier (m/v/x/mv) heeft ontmoet.

Als blanke, nee witte, heteroseks­uele, cisgender, mannelijke schrijfste­r voel ik de verplichti­ng om bij alles wat ik schrijf heel erg op mijn woorden te letten

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium