De valse romantiek van het marxisme
Oh lio lio la, e la lega crescerà. In een mistig Po-landschap houden zingende landarbeiders schouder aan schouder de padroni en carabinieri op afstand. De meeslepende scène verleidt om het socialistische strijdlied spontaan mee te brullen. Mijn toenmalige vriendin deed het echt, in een verlaten Veldstraat, nadat we deel één in de Sfinx hadden gezien. De film kreeg snel een cultstatus, zeker bij progressieve (Gent telde geen andere) geschiedenisstudenten.
Na het controversiële Last tango in Paris verraste Bernardo Bertolucci in 1976 met Novecento, een geschiedenis van Italië van de eeuwwisseling tot de bevrijding. Menig recensent vergeleek het politieke en bucolische epos (320 minuten) met een allegorische opera. Het verhaal start symbolisch op de sterfdag van Giuseppe Verdi (1901) en loopt over van expressieve dramatiek.
Olmo (een bevlogen Gérard Depardieu) en Alfredo (een cynische Robert De Niro) worden op dezelfde dag geboren. De een is de bastaardkleinzoon van een landarbeider en voorbestemd om communistisch voorman te worden. De ander zal als kleinzoon van de eigenaar het landgoed in Emilia-Romagna overnemen. Hun levens, getekend door afkomst maar gekleurd door vriendschap, raken onlosmakelijk met elkaar vervlochten. Op het einde wisselen uitbuiter en uitgebuite van positie.
Landarbeiders verenigen zich in de opkomende vakbonden. Leve de revolutie, alleen het collectief brengt de overwinning dichterbij. De aristocratie, zich bewust van haar aftakelende macht, neemt haar toevlucht tot het fascisme om haar privileges te vrijwaren. Attila, een seksueel gefrustreerde nietsnut (Donald Sutherland in een diabolische rol), wordt de ultieme handlanger. Hij verzinnebeeldt de ideologische aantrekkingskracht van op geweld beluste opportunisten waarmee na de bevrijding meedogenloos wordt afgerekend.
Begin jaren tachtig sierde de affiche van het openingsshot – een sublieme overvloeiing van het schilderij Il quarto stato van Giuseppe Pellizza naar de landarbeiders in de film – menige studentenkamer. Zelden werd de marxistische klassenstrijd als motor van de geschiedenis zo romantisch verbeeld. Veertig jaar later doet de analyse pijn aan de ogen. Bertolucci laat geen ruimte voor nuance. Het volk is edel, de elite door en door rot. Hij ramt de boodschap erin, zoals fascistisch tuig zijn slachtoffers afklopt.
De pamflettaire aanpak spoort met de mentaliteit van de jaren zeventig. Behalve een afscheid van Bertolucci’s jeugd als kind van grootgrondbezitters (‘het verloren paradijs’) is Novecento een reflectie van de woelige actualiteit, met de aantrekkingskracht van het ‘Eurocommunisme’ van Enrico Berlinguer. Uiteindelijk vraagt Olmo zijn medestrijders om de wapens in te leveren, een voorafname op het ‘historisch compromis’ tussen communisten en christendemocraten.
Overrompelende beelden illustreren de zinnelijkheid van elk seizoen, de film excelleert als nostalgische ode aan het landleven. Verbijstering, irritatie, verleiding, afschuw: elke emotie wordt bespeeld. Maar de politieke dimensie bekoort tegenwoordig enkel jongsocialisten of PVDAjongeren. Novecento mist de ingetogen finesse van La meglio gioventù of La mia amica geniale. Andere regisseurs (zoals Ettore Scola en vooral Francesco Rosi) zochten in gelijkaardige thema’s de nuance. Het houdt hun werk overeind.
Bertolucci werd het slachtoffer van een, volgens sommigen freudiaanse, karikaturale kijk op een stuk Italiaanse geschiedenis. Ergens blijft dat jammer. Met zo’n cast, zo’n budget en de onvergetelijke muziek van Ennio Morricone.
Dagelijks herbekijken/beluisteren/ lezen we een film, serie, plaat of boek en beoordelen we of die na al die jaren overeind blijven.
Bertolucci laat geen ruimte voor nuance. Het volk is edel, de elite door en door rot