Wanneer valt het systeem door de mand?
‘Ik heb last van het “imposter syndrome” op mijn nieuwe job.’ ‘Je bent niet lelijk, je hebt gewoon “body dysmorphia”!’ Voor millennials zijn die zinnen waarschijnlijk herkenbaar. De veelgebruikte Engelse termen beschrijven fenomenen waarmee hun generatie vaak worstelt. ‘Imposter syndrome’, bijvoorbeeld, is het gevoel dat jonge mensen, voornamelijk vrouwen, op hun job krijgen, omdat ze denken dat ze niet getalenteerd genoeg zijn, en elk moment door de mand kunnen vallen. ‘Body dysmorphia’ is een term die gebruikt wordt voor mensen die een vervormd zelfbeeld hebben en denken dat ze lelijk zijn, hoewel er niets mis is met hun uiterlijk. Het nieuwste buzzword is ‘productivity dysmorphia’: het voortdurende gevoel dat je niet voldoende presteert of verwezenlijkt, terwijl je wel degelijk heel hard werkt. ‘“Toxische relaties”, “burn-out”,
“productivity dysmorphia” – waarom medicaliseren we maatschappelijke problemen?’, vraagt journalist en millennial Sarah Manavis zich af in
The New Statesman. Hoewel ze de fenomenen herkent, wijst ze op de gevaren van de trend om structurele politieke uitdagingen om te vormen tot ‘pop psychologie’. Zo worden symptomen van ernstige maatschappelijke problemen beschreven als aandoeningen waar individuen ‘last van hebben’, en die ze zelf moeten aanpakken.
Maar is dat terecht? Komt het gevoel dat je een ‘imposter’ bent voort uit je eigen onzekerheid? Of heeft het feit dat je als vrouw geregeld gekleineerd wordt op het werk er ook iets mee te maken? Als 40-jarige vrouw nog steeds aangesproken worden met ‘meisje’ doet iets met je zelfvertrouwen, net als voortdurend onderbroken of genegeerd worden in vergaderingen. Op veel plaatsen moeten vrouwen zich nog steeds harder bewijzen dan mannen om even competent geacht te worden. Dat los je niet zomaar op door een assertiviteitscursusje te volgen.
Online kun je een test invullen om te controleren of je lijdt aan body dysmorphia. Als behandeling worden zaken als ademhalingsoefeningen en gedragstherapie voorgesteld. Nergens gaat het over de verantwoordelijkheid van de schoonheidsindustrie, die in een hoog tempo onrealistische schoonheidsidealen in de samenleving blijft pompen en oplossingen verkoopt voor problemen die er geen zijn. Nee, het is aan het individu om wat meer ‘body positive’ te zijn. Intussen is de wereldwijde schoonheidsindustrie meer dan 500 miljard dollar waard.
Wat met de manager die zijn werknemer veel beterschap wenst met zijn burn-out, maar weigert iets te doen aan de bedrijfscultuur die maakt dat zoveel mensen uitvallen? Het aantal langdurige burn-outs en depressies in ons land blijft al jaren stijgen, tot intussen meer dan 110.000 mensen. Waarom spreken we niet van een ziekmakend werksysteem in plaats van mensen met een burn-out?
‘Millennials worden verhalen aangeboden die “snackable” zijn. Zo worden politieke problemen oppervlakkig gemaakt’, stelt Sarah Manavis. Een goed voorbeeld daarvan is de populaire term ‘emotional labour’, een begrip dat socioloog Arlie Hochschild bedacht in haar boek The managed heart (1983). Zij gebruikte het voor werknemers die voor hun job hun emoties moeten reguleren. Denk aan vliegtuigpersoneel dat altijd vriendelijk en kalm moet blijven, ook in stresserende situaties. Vandaag wordt de term gebruikt voor een allegaartje aan dingen: van het onderhouden van sociale contacten en familiezaken tot het managen van de gevoelens van je partner omdat mannen niet voldoende leren om over hun emoties te praten. Maar door vage termen, die weliswaar goed klinken, te gebruiken in discussies over belangrijke onderwerpen, dreig je je doel te missen, waarschuwt Hochschild.
Ik moet toegeven dat ik bovenstaande termen zelf ook al vaak gebruikt heb. Ik heb allicht tientallen memes gedeeld over mijn imposter syndrome of de emotionele arbeid die ik doe. Het besef dat je niet de enige bent die met bepaalde gevoelens zit, biedt troost. Wanneer iemand die dingen haarscherp beschrijft, voel je je erkend en minder alleen op de wereld. Maar de termen nemen de onderliggende problemen niet weg, waardoor je achterblijft met onmacht en frustratie. De individualisering van grote maatschappelijke problemen past perfect in onze neoliberale en meritocratische samenleving, waarin iedereen verantwoordelijk geacht wordt voor het eigen succes, en structureel onrecht te vaak onzichtbaar blijft. Taal structureert onze gedachten, en dus ook onze handelingen. Als we echte verandering willen, moeten we andere termen gebruiken die focussen op de schadelijke systemen en wie die in stand houdt, in plaats van aandoeningen bedenken voor wie last heeft van de symptomen.
Op veel plaatsen moeten vrouwen zich nog steeds harder bewijzen dan mannen, dat los je niet op met een assertiviteitscursusje