Al lang voor bouw Stonehenge groeven mensen er putten
De grasvlakte van Salisbury was ook in de verre prehistorie de place to be in Groot-Brittannië. Al duizenden jaren voor er megalieten werden neergepoot, zette de mens het landschap er al naar zijn hand.
Het lijkt wel alsof er in en rond Stonehenge honderden schattenjagers actief zijn geweest, als je een blik werpt op de kaart die Belgische en Britse onderzoekers hebben gemaakt van de directe omgeving van de beroemde steencirkel. Het team van archeologen, bio-ingenieurs en geologen heeft daarop de plekken aangeduid waar sporen zijn gevonden van prehistorische kuilen en putten.
Het gaat om duizenden (vroegere) gaten in het landschap die door mensenhanden gemaakt zijn.
Ruim vierhonderd exemplaren zijn breder dan 2,5 meter en werden bestempeld als ‘groot’. En dat allemaal in een onderzocht gebied van amper 250 hectare groot (375 voetbalvelden). De kuilen en putten, die allang weer zijn opgevuld en waarvan aan de oppervlakte dus niets meer is te zien, werden ontdekt met een bodemscanner die werkt met elektromagnetische velden. Het ondergrondse ‘antwoord’ op die uitgestuurde signalen verraadt wat er zich daarbeneden allemaal bevindt.
Jachtval
Hoewel nog maar een fractie van de kuilen echt is onderzocht – in wezen door er opnieuw te gaan graven, zij het deze keer heel voorzichtig – blijken de meeste door prehistorische mensen te zijn gemaakt. En niet door schattenjagers (of vroegere archeologen) die hoopten in de buurt van Stonehenge kostbaarheden te vinden: alvast een paar grote kuilen blijkt ouder te zijn dan het megalithische monument. En niet zo’n beetje: één kuil dateert zowaar van 10.000 jaar geleden.
Toen waren zelfs de voorouders van de bouwers van Stonehenge, steentijdboeren met oorspronkelijke roots in Anatolië, nog lang niet aangekomen in Groot-Brittannië – met de bouw van de steencirkel werd begonnen rond 3.000 v.Chr.
Die oeroude kuil is Y-vormig en meet 4 bij 2 meter. Hij is door jagers-verzamelaars uitgegraven in de krijtsteenbodem die de grasvlakte van Salisbury, in ZuidwestEngeland, typeert en waarin ook Stonehenge ligt. Het team vermoedt dat de kuil gebruikt werd als jachtval om groot wild, zoals oerossen, edelherten of everzwijnen, te verschalken. De ouderdom ervan kon worden bepaald op basis van houtskoolresten van grove den, die na het einde van de laatste ijstijd alomtegenwoordig was. Er werden ook heel kleine vuursteenfragmenten (mogelijk pijlpunten) gevonden. De resultaten van het jarenlange onderzoek verschenen gisteren in het Journal of Archaeological Science.
Van ver voor feesten
Er werden nog vijf andere ‘grote’ kuilen onderzocht, en van drie ervan kon eveneens de ouderdom worden bepaald. Wat opvalt, is hoe sterk die uiteenloopt: terwijl twee kuilen dateren van het vierde millennium v.Chr. (in volle steentijd) werd de derde ‘pas’ gegraven omstreeks 1.300 v.Chr. (volle bronstijd). Toen was Stonehenge al verlaten. Waarvoor de jongste kuil werd gebruikt, is trouwens niet duidelijk, want de veehoudende bronstijd-Britten hoefden niet meer te jagen voor vlees.
De vlakte van Salisbury, waar behalve Stonehenge nog andere steencirkels en -formaties te bewonderen zijn, was lang de place to be in Groot-Brittannië. Dat was zo in de (steen)tijd van Stonehenge, waar mensen van heinde en verre naartoe kwamen om te feesten.
Maar dat was ook al zo in de duizenden jaren daarvoor, schreven andere archeologen vorige maand nog in het vakblad Plos One. Zij hadden ontdekt dat de vlakte al vóór de komst van de eerste boeren voor een groot deel open grasland was, en niet dichtbebost zoals tot nu werd gedacht. Voor de jagersverzamelaars was het er goed jagen, de latere boeren hadden er genoeg open ruimte om hun megalieten te vervoeren en ze vervolgens neer te poten.
Eén kuil dateert van 10.000 jaar geleden. Toen waren zelfs de voorouders van de bouwers van Stonehenge nog lang niet aangekomen in Groot-Brittannië
Zo maakten de verschillende bewoners elk op hun manier gebruik van de vlakte. Ook de band met het landschap schemert door in het nieuwe onderzoek. Of dat ook de bewoners en de tijdperken waarin ze leefden met elkaar verbindt? ‘Die continuïteit is een groot vraagteken’, zegt Philippe De Smedt, professor bio-ingenieurswetenschappen aan de Universiteit Gent en hoofdauteur van de nieuwe studie. ‘Van jagers-verzamelaars vinden we er nauwelijks resten terug en op de overgang naar de eerste boeren hebben we helemaal geen zicht. Wel zien we dat de typische kenmerken van het landschap door de verschillende groepen werden benut, elk op hun eigen manier.’
¨¨¨èè